Welkom

Met een heel goed gevoel schrijf ik na de eerste lockdown mijn mail met Coronamaatregelen die ik binnen mijn praktijk wil en deels moet toepassen; aangenaam zorgzaam voel ik me ten opzichte van de veiligheid van mijn cliënten, van mijn cliënten onderling, de onderbuurvrouw met wie ik het trappenhuis deel, en mezelf. Echt blij ook, omdat ik weer live kan gaan na alle video calls en telefoongesprekken, die in sommige gevallen toch iets halfslachtigs hebben. ‘Send’ en klaar. Na een paar minuten al -ping!- de eerste reactie. De live agenda vult zich weer. Het krukje, waarop in de praktijkruimte mijn phone voor de videocalls geïnstalleerd was, komt met een bloemetje en een flacon handgel bij de voordeur te staan. Mentaal begin ik me ook voor te bereiden op het openstellen van mijn tien weken lang zorgvuldig afgeschermde bubbel.

Tussen het maken van afspraken door kreeg ik een cliënte aan de telefoon die erg graag terug wilde komen, maar die de maatregelenbrief niet goed verteren kon. Het natuurlijke, vanzelfsprekende contact wat ze samen met mij met moeite en pijn had weten op te bouwen, werd voor haar gevoel doorkruist. Zelden heeft ze zich ergens werkelijk welkom gevoeld, te beginnen bij ouders die zich midden in hun rouw om hun overleden kindje geconfronteerd zagen met een nieuwe zwangerschap. Een zwangerschap die ze nog niet aan konden. Ze lieten het nieuwe kind, mijn cliënte, levenslang op de breekbare eierschalen van hun pijn ronddolen. Sorry, sorry, sorry! Sorry dat ik besta. Ze sprak het nooit uit, maar het werd wel haar grondhouding.

Sorry dat ik niet mijn zusje ben.
Sorry dat het me maar niet lukt om volmaakt te zijn zoals mijn zusje zeker zou zijn geworden … áls ze de kans had gekregen.
Maar ik doe mijn best. Mijn uiterste best en ik klaag niet.

Ze sprak het nooit uit, maar het werd wel deel twee van haar grondhouding.

Mijn maatregelenbrief was voor haar een verborgen en bijna onoverkomelijke boodschap: jou wordt de toegang tot je veilige ruimte ontzegd als je niet aan de eisen voldoet; jij bent niet welkom als je niet volmaakt en zonder te mopperen in het Coronamaatregelenplaatje past. 

Maar mijn cliënte was moedig… en mopperde toch. En ze was verdrietig… en huilde. Het verhaaltje “Voor je eigen veiligheid en die van de ander” hoefde ik haar heus niet op te dissen, ze kan tellen. Dus bleef er gelukkig niets anders over dan gewoon naar haar luisteren en me in haar inleven. Het was niet moeilijk toen ik mij eenmaal over mijn eerste (onuitgesproken) reactie had heen gezet, te weten: Maar ik schrijf die brief toch niet om jou te pesten? Ja haar verdriet was wel degelijk legitiem, voor zover verdriet dat niet altijd al is. Tussen haar en mij & haar safe space waren drempels opgeworpen. En het maakte even niet uit hoe perfect de redenen daarvoor eventueel te verdedigen waren.

Al pratend bedaarde ze wat. We bespraken de marge van bepaalde maatregelen en wat we zouden kunnen doen om de  speelruimte op een aantal aanvaardbare manieren wat te vergroten. Over een specifiek punt (waarover de meningen inderdaad zeer verdeeld zijn) struikelde ze het hardst. Ik woon in de stad en doe binnenshuis altijd mijn schoenen uit om geen straatvuil mee te nemen. Enkel mijn cliënten lopen geschoeid het huis hier in en uit. Nu, in Corona tijden, werd de grond me wat te heet onder de voeten en trek ik die regel door naar hen en vraag daarom om extra sokken of slofjes mee te brengen. En dàt zag mijn cliënte zichzelf nog niet doen. “Oké,” zei ik “laat me denken … Ik leg een natte dweil neer met product erin en dan ga je daar even op staan met je schoenen aan. Ook goed.”

“Ach …” zei ze.
“Tsja…” zei ze.

Ik liet het zo. Een week later was het zover. Ik verwelkomde haar met het bekende hindoe gebaar in de voordeur. Boven haar mondmasker lachten haar ogen me tegemoet. Toen ze spontaan haar gympjes uit begon te trekken, keek ik haar verrast aan. “Moet ik niet even een dweil voor je halen?” “Nee,” zei ze “ik vind het niet erg.” Eenmaal op de afwasbare stoelen en voldoende ver uit elkaar om veilig te blijven, maar niet te ver om niet meer nabij te kunnen zijn, deden we onze mondmaskers af en was het een blij weerzien na bijna drie maanden.

Het is net als met angsten; vlucht er niet voor weg. Kom ze een klein eindje tegemoet. Als ik vroeger beefde voor De Slang Onder Mijn Bed (we hadden er ook eentje in onze wc-pot), beargumenteerde mijn vader hoe er met geen mogelijkheid een slang onder mijn bed kon zitten. Zàl wel. Maar waar ik werkelijk iets aan had was het feit dat hij toch ook nog even ter geruststelling door de knieën ging voor een korte inspectie. Niets te zien. Gerustgesteld voor die nacht kon ik gaan slapen.

Zo wil je toch behandeld worden? Dat je mag uiten wat je denkt en voelt, redelijk of niet; er wordt naar je geluisterd, je wordt serieus genomen. Pas dan kan eventueel de rust ontstaan om naar de ander en diens argumenten te luisteren en ze tot je door te laten dringen. Op die grens kan werkelijk contact ontstaan. Van daaraf ga je hand-in-hand. En hand-in-hand waag je je op paden die je in je eentje niet zou durven of zelfs kunnen gaan.

De ervaring van kwetsbaarheid (en daarmee viseer ik niet de nu zo veel besproken 80-plussers), heeft de neiging om toe te nemen in bedreigde tijden. Kleine hobbels worden voor broze mensen hoge bergen. Bevoogding, betutteling en pampering, helpen niet. Ze roepen integendeel meer angsten op en in hun verlengde dus weerstand, of erger nog, apathie.

Mijn Coronamaatregelen bericht heb ik na het gesprek met mijn cliënte ietwat aangepast, minder ‘streng’ gemaakt; door haar wakker geschud voor een aspect waar ik te weinig rekening mee had gehouden. Hand-in-hand, zoals ik al zei.

foto gemaakt door Evamaria tijdens eerste lockdown