“Altijd vakantie!”

Als puber sliep ik slecht en sloeg wel eens een dagje school over. Dan kroop ik lekker in mijn bed; iets minder ziek dan mijn moeder dacht. En daar lag ik, heerlijk uitrustend onder de veilige dekens en op de zachte matras die toen nog niet verboden was voor de rug. En daar, in mijn schuiloord, bereikte me via mijn gehoor een hele wereld waar ik voordien nooit oor voor had gehad. In plaats van dat mijn moeder gezellig boven aan mijn bed een theetje zat te drinken en met me te kletsen tussen de vele speculaasjes door, gebeurde er onder mij iets wat ik niet meteen kon plaatsen; een wirwar aan geluiden drong opwaarts tot mijn kamertje door. Krakende traptreden, deuren die constant open en dicht gingen, voetstappen overal in het huis, water dat ik door de buizen hoorde lopen, de wasmachine die centrifugeerde, de auto die startte en even later weer terug kwam, haar fietsbel (waar was ze nu weer heen?) de stofzuiger die zoemde. Tussendoor haar stem, waarschijnlijk aan de telefoon (met wie belde ze in godsnaam, ik was toch thuis?), kortom wat dééd die vrouw daar beneden allemaal? We hadden toch eens per week een werkster? En hutspot op tafel zetten kon toch ook zo’n tijdrovend drama niet zijn? Onze voeten veegden we toch als we binnenkwamen? We waren zelfs meestal zo goed om de dop weer op de tandpastatube te doen als we uitgepoetst waren. Klaar was je toch? Kortom, ze moest echt zeeën van tijd over hebben om bij me te zitten. Wat ze daar allemaal in dat huis uitspookte, was me een raadsel. Maar dat is inmiddels opgelost.

Heel veel later. Mijn reeds gepensioneerde man en ik waren een weekje op vakantie in eigen land. Toen midden in die week een aangetrouwd familielid zijn bezoek aankondigde, waren we allesbehalve enthousiast. We kenden ons opportunistje en wisten dat zijn plotse interesse in ons onmogelijk onschuldig kon zijn. We sputterden tegen, maar hij drukte door. Op onze vraag waar het dan wel om ging, was het vlakaf: “Niets, een gesprekje, gewoon, uit respect voor jullie.” Toen begonnen we pas echt te beven. Hier was iets helemaal niet pluis. We hebben nog geprobeerd om ons af te schermen met het feit dat we wel vakàntie hadden, maar het was niet aan hem besteed; voorbijgaand aan het feit dat ik nog wel degelijk werk, gaf hij voorgoed vleugels aan de woorden: “Jullie zijn met pensioen, dus … jullie hebben altíjd vakantie.” Hij kwam, sprak en dompelde ons voor de rest van ons verblijf en de jaren erna onder in een financieel lastig watertje. Maar zijn uitspraak hebben we nog vaak dankbaar herhaald als we ons weer eens uit de naad werkten om alles wat we wilden ook af te krijgen. “Áltijd vakantie!” riepen we elkaar dan honend toe en dat klaarde meteen de lucht merkwaardig op.

Zelf nog steeds niet met pensioen zijnde, merk ik wel aan mijn partner wat dat is; pensioen is géén vakantie. Ja, je gaat niet meer voor je baan op pad of kruipt ervoor in je thuiskantoor, maar voor de rest blijven veel lasten dezelfde. Terwijl de krachten afnemen. Je huis dien je op orde te houden, eenzelfde aantal pannen moet er per maaltijd afgewassen worden als voorheen, je aanrecht wordt er niet kleiner op en niet minder vuil na het koken, de planten hebben even veel water nodig als vroeger, stof daalt net zo rijkelijk neer uit de atmosfeer als voorheen, je verschoont nog steeds wekelijks je bed, je betaalt aan dezelfde wirwar van instanties je rekeningen (op voor semi digibeten steeds geheimzinniger manieren), je veegt evenveel sneeuw bij je voordeur weg in de winter en in de herfst bladeren, je onderhoudt eenzelfde aantal vriendschappen en doordat de ‘handenbindertjes’ de deur uit zijn zelfs meer. Kinderen en kleinkinderen en bovendien op deze vroege pensioenleeftijd vaak ook nog zéér oude ouders blijven een beroep op je doen. Het gras in je tuin groeit zoals steeds veel te snel, afstanden naar winkels, de fietsenmaker en het postkantoor blijven dezelfde. Je moet op computerles om met je kleinkinderen te kunnen converseren. Het rondje specialist- apotheek-en weer dokter kan je dagen gaan beheersen. Er zijn ook zaken die minder worden, met name de hoeveelheid was. En de uren op een dag dat je je echt fit voelt. En je slaap. En je tempo dus. En, en, en … er is zoveel.

Toen ik er wél oog voor kreeg, kon ik het mijn moeder niet meer vertellen; hoe jammer ik het vond dat ik destijds uit onnadenkendheid zo losjes heengegaan was over de inspanningen die ouders en grootouders moeten leveren. Inspanningen om uiteindelijk alles nog een beetje met geheven hoofd bij te kunnen benen. De verwachtingen ten opzichte van hen zijn vaak hoog en blijven dat, nog lang nadat het allemaal niet meer zo vanzelf spreekt. Troost is de gedachte dat het overal zo gaat en dat extra bezorgde, verantwoordelijke en meelevende kinderen dat vaak zijn door gezinsomstandigheden die niet optimaal zijn. Vanuit angst voor verlies van veiligheid. Met andere woorden, het is normaal om als kind niet na te denken over hoe het brood op de plank komt en wie het dan wel gebakken heeft. En als daar in een kinderhoofdje wél grote zorgen rond leven, wordt het kind mogelijk onvoldoende afgeschermd tegen rauwe werkelijkheden.

Met opnieuw en ditmaal extra dank aan Kitty van der Weij, één van mijn trouwe ‘redactrices

Foto: Evamaria Jansen