Iets meer over mijn weg als therapeute

Mijn naam is Evamaria Jansen, ik ben geboren in 1958 in Konstanz (Duitsland) en als peuter naar  Nederland gekomen, waarna ik op mijn 28ste verhuisd ben naar Vlaanderen. Sedert tien jaar woon ik in Gent.

Ruim veertig jaar geleden kreeg ik het boek LEVEN TOT WE AFSCHEID NEMEN van Elisabeth Kübler-Ross in mijn handen. Ik was toen 17. Het boek raakte me tot in mijn vezels en is dat blijven doen tot op de dag van vandaag. Leeftijdsgenootjes vonden het ietwat luguber, maar voor mij hoorden afscheid nemen en de dood gewoon bij het leven. Misschien ook wel doordat ik mijn eigen leven startte met een allesomvattende verlieservaring en sindsdien heel wat rouw op mijn pad gekregen heb. Zowel via verlies van dierbaren als minder zichtbare zaken. Schaduwrouw ben ik dat lang geleden al gaan noemen. Bij het desbetreffende hoofdstuk meer over deze term.

Toen ik mijn baan in het bijzonder onderwijs had opgegeven voor mijn landverhuizing naar Vlaanderen en mijn moeder kort daarop stierf, was dat een keerpunt in het leven van zowel mij als mijn toenmalige man en huidige collega Johan Maes. Ik ben vrijwilligster geworden bij PZT (Palliatieve Zorg Thuis); een klein Brugs groepje – één arts, zijn vrouw, twee verpleegsters en twee of drie vrijwilligers –  probeerde het terminaal zieken mogelijk te maken  om thuis te sterven. Dat was destijds (weer) heel nieuw en gewaagd.

Dit kleine meisje met terminale hersentumor, had een zeer bezorgde, alleenstaande moeder die zich te onzeker voelde om haar uitbehandelde kind mee naar huis te nemen. Na enkele gesprekken met EKR vatte ze moed en heeft samen met Jamie en haar jongere broertje thuis nog een heel innige en voldoening gevende tijd beleefd. Dit is één van de laatste foto’s van Jamie. Waar was het zachter en vooral veiliger sterven dan in de armen van haar moeder?

Na enkele jaren vroeg ik mijn man, die inmiddels sociale agogie studeerde, om te modereren in een aanslepend conflict binnen deze vrijwilligersgroep die qua omvang groeide, maar qua onderlinge communicatie en ook inhoudelijk voeding nodig had. Daar is zijn terechte thema Zorg voor de Zorgenden ontstaan. Later heeft hij een therapeutische opleiding gevolgd en zich daarna gespecialiseerd in de meer wetenschappelijke kanten van rouw, waar toen enkel in Amerika gedegen onderzoek naar was gedaan en waarbinnen een aantal belangrijke algemene aannames over rouw sneuvelde. Onder meer ‘Hoe beter een relatie/band/huwelijk is geweest, hoe heftiger de rouw’ , de opeenvolging van de beroemde vijf fasen van EKR, en dat rouw een welbepaald eindpunt kent. Maar er is veel meer. We hebben er boeken en artikelen over uitgebracht. Ik had eerder ook al een therapeutische opleiding van vier jaar achter de rug (Gestalt en Psychosynthese), verdiepte me daarnaast in schaduwrouw, rouw om perinataal gestorven kinderen en de nieuw samengesteld gezinsproblematiek en wierp me op het ‘veldwerk’, het werken met mensen in rouw, in pijn, op zoek naar zichzelf en de ander, in depressie, eenzaamheid, getraumatiseerd, met een burn-out, met gezinsproblematiek, met relatieproblemen, nieuwgezinsproblematiek, noem maar op (behoudens zware verslavingsproblematiek). Dat doe ik vandaag, 25 jaar later, nog altijd met heel mijn hart. En ook ik schrijf er graag over, maar liefst in column-, blog- en verhaalvorm. Zo schreven we samen ZE ZEGGEN DAT HET OVERGAAT, deed ik de eindredactie van LEVEN MET GEMIS en schreef ik zelf STILLE VERHALEN over schaduwrouw. Mijn boek VERLIESKUNST, columns en kunst over verdriet en veerkracht is dit najaar uitgegeven. Ook publiceerde ik een paar jaar lang een column in Nieuw Gezin – een Nederlands tijdschrift voor nieuw samengestelde gezinnen -, naast interviews (in bijv. het tijdschrift Psychologies), krantenberichten en artikelen her en der. Samen hebben Johan Maes en ik de groepspraktijk en het opleidingscentrum De Bedding gesticht, uitgebouwd en bezield. Samen waren we heel lang heel sterk, maar aanhoudende zorgen, verlies en ziekte, die ons achtervolgden vanaf het prille begin, versloegen uiteindelijk ons partnerschap en we hebben na 28 jaar elk onze eigen weg verder moeten gaan. Ik ben na een bezinningsperiode nu alweer vier jaar op de rails.

Letterlijk geen enkele cliënt, in al die jaren, heeft mij onberoerd gelaten. In dit beroep wordt het je doorgaans gegeven om achter de buitenkant te mogen kijken, achter de bewuste, of meestal onbewuste façades; je wordt uitgenodigd werkelijk binnen te komen en ‘daar binnen’ heb ik nog niet één keer iemand ontmoet die niet meer dan de moeite waard was.