Bonus

Als stiefouder of plus ouder is de kloof tussen je best doen en het goed doen soms diep.

Het leven heeft mij uitgedaagd met een paar heftige zaken, zoals verschillende langdurige relaties/huwelijken. Eén met een gescheiden man en drie met weduwnaars. Klinkt wel heavy als ik het zo opschrijf. Het is echter dagelijkse kost, die me niet zwaar op de maag ligt: een vensterbank vol potten met de grassoort die ook op het graf van de overleden partner groeide. Haar foto erbij. Een kleine urn met wat as van de andere echtgenote in mijn boekenkast. Het zilveren medaillon met foto onder het t-shirt van mijn eerste partner.

Het hebben van pluskinderen en ex-pluskinderen (die deels na de scheiding van hun vader in mijn leven bleven) was een meer gelaagde uitdaging. Ik heb aardig wat ervaring bij elkaar gesprokkeld als stiefmoeder, plusmoeder, bonusmoeder, hoe je het ook noemen wilt. Maar ook als nieuwe partner die moeilijk geaccepteerd werd door een vorige partner en daaruit volgend diens achterban of door die van een overleden vrouw.

Daarbij is me in de loop der jaren een en ander opgevallen. Onder meer dat je als stiefouder soms weinig recht hebt op een mening en dat het ontbreken van dat recht zich uitstrekt tot je partner. Want wat die beweert, zal wel ingefluisterd zijn door …. HAAR, dat nieuwe mens. Een vroegere partner schreef eens een boze brief aan zijn moeder, een vrouw die ik nooit heb leren kennen omdat mijn lief met haar gebroken had. De ophefmakende brief werd beantwoord en hem vergeven (maar wel in haar testament gelegd) in het licht van moeders aanname dat “die Evamaria er wel achter zou zitten.” We waren onbekenden voor elkaar, ik was nog maar net opgedoken, maar plots was ik -niet zij, noch haar zoon- verantwoordelijk voor de afscheuring die al tijdens zijn puberteit was ingezet.

In een keurig berichtje probeerde ik jaren eerder binnen een andere setting te benoemen waar mijn partner over struikelde in zijn pogingen tot contact met zijn kind omdat het uiten ervan hem zelf niet lukte, maar hij er wel over bleef foeteren tegen mij. Dat het gewoon eens rechtstreeks besproken moest worden, wilde hij wel van me aannemen, maar: “Doe jij maar.” Ik deed, hij las en keurde het goed. Stuurde het vervolgens naar zijn kind door via zijn eigen account, maar onder mijn naam. Daarop herkende de ander duidelijk dat dit niet van vader kwam en werd het verticaal geklasseerd. De conclusie dat het soort taal niet van hem afkomstig was, was terecht. Maar weinig opzienbarend, omdat ik mijn bericht al met die mededeling begonnen was. Het mocht niet baten; beiden werden we fijntjes monddood gemaakt.

Drie voorbeelden van de honderden. Ik snap het allemaal wel. Maar leuk is anders. En onrecht steekt. Ik deed tot voor kort mijn uiterste best, maar de kloof tussen je best doen en het goed doen, is soms diep. Wat ik het meest bizarre vind, is dat van elk goed koppel wordt verwacht dat het elkaar steunt en inspireert. Maar als niet-eerste vrouw, dien je kennelijk achter een wand van gewapend beton naast je eigen man te overleven, want plots wordt het principe van wederzijdse beïnvloeding dan vertaald in ‘manipulatie.’

Ik verwacht niet het onmogelijke, vertrouwd als ik ben met allerlei vormen van rouw, die je zeker ook in nieuw samengesteld gezinssituaties aantreft. Sterker, deze gezinnen zijn gestoeld op verlies. Ik heb begrip voor de vooringenomenheid, het wantrouwen, het verdriet, de pijn en jaloezie, de loyaliteitsconflicten, de competitie & machtsstrijd en zelfs de haat die daarbij kunnen komen kijken. Ik heb zelf onderweg ook mijn wanhoopsmomenten- en zelfs periodes gehad en daardoor  schoonheidsfouten gemaakt, vooral toen ik nog niet zo met het concept vergroeid was.

Ondanks een ruime portie begrip van mijn kant voor alle partijen, blijft het schuren dat ik nog nooit, in mijn bijna veertigjarige stief-, plus-, bonuscarrière ook maar iets van aangetrouwde familie gehoord heb in de richting van een werkelijk compliment. Toch verdiende ik dat van tijd tot tijd weleens. Waaraan ik leerde herkennen dat men iets waardeerde of onmogelijk af kon breken, was: een diepe stilte. Ik leerde dat als opluchting ervaren. Oef, het was niet fout!

Toen ik het vermoeden kreeg dat een stiefkindje van drie niet goed hoorde en daarom zo abnormaal slecht sprak, stuurde ik die boodschap met hem mee toen mijn partner zijn peuter bij zijn ex-vrouw, de moeder, afzette. Mijn mening werd daar ontvangen als ‘een typisch overdreven kleuterleidstersopmerking’ (*), mijn partner was ‘de sukkel die in die betweterige onzin meeging’ en … er werd nadrukkelijk niets ondernomen. Een jaar later liet de ex weten dat op school geconstateerd was dat hun kind gehoorproblemen had en buisjes in de oren zou krijgen. Ze bracht het alsof het nooit eerder een onderwerp was geweest en ze de buisjes zelf ontworpen had. Mijn terechte tip werd niet gehonoreerd, maar tegen me gebruikt. En tegen het kind, wat een jaar eerder verlost had kunnen zijn van alle gehoorproblemen. Ook hoorde ik nooit: “Wat fijn dat de papa zijn kinderen de laatste tijd zo trouw belt. Zijn we niet van hem gewend. Daar zul jij wel iets mee te maken hebben?” Of: “Tof dat de kindjes zo lekker eten in het weekend, ze hebben het er thuis over. Jij bent zeker de kok? Want de vader kon nog geen krop sla wassen.” Ze móchten van hun moeder mijn eten niet lekker vinden, werd me veel later verteld. Of: “Wat fijn dat je ruimte in je huis maakt voor die grote, prachtige trouwfoto van onze gestorven moeder, vader is daar zó blij mee.” Nee, ze vonden dat die foto niet bij hun vader en zijn nieuwe vrouw in huis hoorde te hangen. Ze gniffelden er laatdunkend om en stootten elkaar ervoor aan. Volgens hen ‘eigende ik me hun moeder toe’, begreep ik uiteindelijk. Voor mijn ex-man en mij hoorde ze er echter gewoon bij. Een pracht van een vrouw, waarmee hij 40 jaar gelukkig getrouwd was geweest. Zo’n gelukkig gezin ook, dat ik wenste dat het dit verlies en de erop volgende neergang nooit had mee moeten maken.

Een risico van plusouderschap is dus dat je ofwel níet bestaat ofwel in het negatieve.

Wat ik zeker niet mag overslaan, is de mij toebedeelde rol als bank, helpdesk, vraagbaak en klaagmuur. Die is inherent aan mijn karakter of beroep (de kip en het ei) en ik heb er dan ook tientallen jaren zonder aarzeling gehoor aan gegeven. Er was veel nood, doordat ouders gestorven waren of anderszins afwezig. Maar nu zijn de kinderen allemaal veertigers of ouder, met wie ik net te lang een relatie had die uit balans was. Als ik een hele website voor de één schrijf, teksten redigeer van de ander, een fiets uitleen aan een derde die hem prompt laat stelen, een ander in mijn afwezigheid een verblijf in mijn appartement gun terwijl die het achterlaat als een zwijnenstal, en ze komen daar met geen enkel woord meer op terug, klopt het toch niet meer? (**) Dit zijn zaken die ik van mijn eigen kinderen niet accepteer.

“Ik ren dus ik ben” was voor mij zeker een thema binnen mijn stiefmoederschap; tot alles bereid om mijn goeie wil te tonen. En dat wordt natuurlijk gevoeld, wat disbalans in de kaart speelt. Het elastiekje is daarom vaak uitgerekt geweest en onlangs gebroken. En eigenlijk … mag dat ook wel eens; ik ben nu vijfenzestig en één van de weinige voordelen van mijn stief-positie is, dat ik me geruisloos ietwat kan distantiëren. Niet te verwarren met tegenwerking; ik blijf trouw aan de zaak, maar op waakvlam. Met andere woorden, ik ben met plusouderpensioen gegaan.

* Ik heb ooit in het bijzonder onderwijs gestaan.

** omdat deze column persoonlijk is en over echt bestaande en eventueel herkenbare mensen gaat, is het belangrijk om te nuanceren dat je een groep individuen nooit over eenzelfde kam mag scheren, ook deze niet. Het is vaak een minderheid die de sfeer bepaalt.

Eigen foto: Golf van Eilat

Redactie: Petra Hoetz