Stank voor dank


Ik ben psychotherapeut, al een behoorlijke tijd, maar denk niet dat dat een garantie is voor geluk, of dat het menselijke doen en vooral laten me niet regelmatig voor raadsels stelt.
De hand waarmee jij gevoed hebt, zal gebeten worden? Of zoiets toch? Staat dat niet in de Bijbel? Het moet dus een oud vertrouwd gegeven zijn, al zou een hond het nooit doen. Alleen een mens krijgt zoiets voor elkaar (hoewel, ik heb laatst iets gezien over hele akelige postcoïtale trekjes bij vrouwenspinnetjes waar de mannetjes niet levend vanaf kwamen, maar soit).
Het hield me al jaren bezig, omdat ik het maar niet snapte; diegenen die jij helpt, IK BEDOEL IN DE PRIVÉ SFEER, zullen jou naderhand in veel gevallen in de rug trappen. Dat is toch niet te geloven? Toch gebeurt het wel degelijk op grote schaal. Ik hoor het zó vaak en ik kan er zelf, als redelijk behulpzaam type, ook van meespreken. O ja, stank voor dank, noemen ze het, ik had het niet zo ver in de Bijbel hoeven zoeken.
Laatst las ik ergens, alsof het heel gewoon was, zonder enige verdere uitleg, terwijl ik juist erg benieuwd werd: “Als je iemand heel veel helpt, bouwt diegene geen respect voor je op.” Geen respect. Ik herken het, maar snàppen….nee.
Het moet iets te maken hebben met het herstel van evenwicht. Door de ander te helpen, houd je diegene – zonder dat je dat bewust wilt – in de positie van de hulpbehoevende en het is nu eenmaal niet leuk om behoeftig te zijn. Dus gaat de ‘behoeftige’ het evenwicht trachten te herstellen als de ergste nood gelenigd is door jou, de Grote Helper, en hij of zij het wel weer even verder alleen kan, of als er verse troepen in aantocht zijn om hem of haar verder te helpen. Verbijsterend weinig mensen komen op het idee om dat evenwichtsherstel met een bloemetje te doen, met dankbaarheid.
    Nee, het kan gemakkelijker. Je kunt jezelf opkrikken vanuit het behoeftige niveau naar het peil van de ander, door lekker lui niet van je plek te komen, geen cadeautje te kopen, niet van niveau te veranderen door je met het moeilijke gevoel van dankbaarheid uiteen te zetten, maar de ander gewoon met de grond gelijk te maken. Eén postzegel op een rotbrief of druk op de verzendtoets is al genoeg. Dan is het niveauverschil opgeheven, zit je samen aan de grond. Zelf groter worden door de ander kleiner te maken. Net zo eenvoudig als doeltreffend.
Dichtbij dit onderwerp loert ook een adder onder het fris groen ogende gras van vrijwilligerswerk. Ook hier geldt: de Helper enerzijds en de Behoeftige die ‘dankjewel’ hoort te zeggen – of minstens hoort te denken – anderzijds. Hoe groter de nood hoe groter de H van Helper.
Als helper, als vrijwilliger kan het zijn dat je denkt, of dat je je er zelfs op beroemt, dat je je krachten onbaatzuchtig aan de ander schenkt (en dat zal in een  aantal gevallen ook zo zijn) terwijl je eigenlijk onderhuids en onbewust je eigen ego aan het voeden bent. Vooral daar waar er leegte is, onverwerkt verdriet, vroege trauma’s, als je dus behoeftigheid in je eigen schaduw draagt, dreigt eigenbehoeftebevrediging via sociale beroepen, maar vooral binnen vrijwilligerswerk en naastenliefde. En in dat geval ben je bezig met nemen in plaats van geven.
Die vele vrijwilligers die noodzakelijk en schitterend werk doen terwijl ‘de ene hand niet weet wat de andere doet’ niet te na gekomen. En ook die andere vrijwilligers niet…
Ik heb in de rouwzorg de mooiste dingen gezien.
Maar ook wantoestanden rond vrijwilligers die al hun – op zich legitieme – behoeftes aan erkenning, warmte, ‘iemand zijn’ peurden uit de dankbaarheid en het vertrouwen van stervende mensen en hun families.
Ook zie je tsunami’s van opgedrongen troost richting stervenden en nabestaanden golven, zelfs naar daar waar geen troost gevraagd of geboden is.
Ik zal nooit de krantenfoto vergeten waarop een moeder innig en rustig bij het kistje van haar  vermoorde kind zat te waken. Ik heb er lang naar gekeken. Die blik van de moeder blijft me bij, al vele jaren.
Maar waarom de foto ook bij me insloeg, was om de vrijwilligster die op haar hurken op de vloer aan de voeten van de moeder zat, haar armen op de knieën van de moeder  gesteund en het gezicht naar haar opgeheven. Een gezicht dat vertrokken was van smart en behoefte aan aandacht voor wat ze kennelijk met armen vol te schenken had. De rouwende moeder kon er zo te zien op dat moment wel buiten.
Onder de foto stond vermeld dat de moeder werd ‘bijgestaan’ door die en die van de vereniging zus en zo. Zulke beelden geven rouwbegeleiders een slechte naam.   
Toen dezelfde moeder jaren later eens in een interview gevraagd werd naar waar ze mee bezig was geweest, hoe ze in godsnaam zo sereen had kunnen blijven in die gruwelijke omstandigheden, zei ze: “Simpel. Het was de mooiste dag van een verschrikkelijk jaar,” – het jaar waarin haar dochtertje vermist werd – “Ik dacht maar aan één enkel ding en daarop concentreerde ik me zonder ophouden, namelijk op het weten dat mijn kind nu daar is waar niemand het meer kwaad kan doen.”
Liefde dus, pure liefde, díe had haar beschermd. Daar had ze – als ik op de foto mag afgaan – op dat moment duidelijk geen naar bevestiging hengelende, over alle grenzen van menselijk fatsoen heen gaande vrijwilligster bij nodig.
Er is de macht van de vrijwilliger enerzijds; het zich onderhuids meer en beter voelen dan de ander, of het zich beter voelen in zijn vel omdat de ander er nog miserabeler aan toe is dan hij; of de ander werkelijk kunnen helpen. Of een combinatie van de drie.

En er zijn de klappen die de Helper te incasseren kan krijgen anderzijds, de trappen in zijn rug als hij uitgediend heeft als hulp en hij vervolgens in snel tempo op mag rotten. Maar … je vijand is je vriend. Hij leert je via de harde weg die dingen waar je de grootste weerstand tegen hebt, anders had je het al wel eens aangenomen van een goedbedoelende kennis of van je spiegel. Hoe blijf je als hulpverlener uit de valkuilen van de onrechtmatige macht en van de even ongeoorloofde teleurstelling? Eén truc is om van tevoren in te schatten in hoeverre je weer in de situatie aan het verzeilen bent van ‘de helper en de geholpene’. Is dat het geval en herken je het tijdig, dan kun je nog hard wegrennen. Maar je kunt, als helpen jouw aard is, ook op post blijven en bewust incalculeren dat diegene die jij in mindere of meerdere mate afhankelijk van jou maakt door je hulp, jou na kortere of langere tijd de onafhankelijkheidsoorlog kan verklaren. Dan doet het bij lange na niet zo’n pijn, dat mes dat in je rug gestoken wordt en nogeens rondgedraaid. Wat zeg ik, je voelt het niet eens. Er is geen mes, er is geen rug, er is geen hand die het mes ernaartoe leidt, er is alleen het feit dat iemand geholpen werd en iemand anders (jij) dat heeft mogen doen. Of ga ik nu te snel? Zal wel, ik heb er zelf jaren, verbijsterd en diep aangeslagen door sommige situaties, over nagedacht. En ik probeer te leren van dit leven.