Dat ik redelijk Bijbelvast ben en als puber jarenlang de katholieke kerk bezocht, lag volledig aan de kortsluiting in het brein van een man die in feite niets over mij te zeggen had, maar fataal veel over zijn gezin. Later in mijn leven heb ik mij met veel overtuiging uit laten schrijven bij de katholieke kerk, maar daar is wel degelijk een devote periode aan vooraf gegaan. Het absurde van de kronkel in de weg die mij daarheen leidde, werd me vandaag tijdens een gesprek plots duidelijk.
Mijn ouders hebben mij zeker spirituele inhoud meegegeven. Deze stond los van enige kerk, maar ik heb me wel altijd vrij gevoeld om te geloven hoe ik zelf wilde. Dat ik vele zondagochtenden braaf naar de mis ging, lag dan ook niet aan hen.
Ik had een hartsvriendin die thuis grote moeilijkheden had. Hóe groot, is me pas jaren later duidelijk geworden. Wat destijds zichtbaar was voor mij, was dat haar vader met strenge hand en eeuwig geheven vinger over de zijnen heerste. Hij hield zijn terreur strikt beperkt tot zijn gezin. Niemand anders had last van hem. Wél kreeg ik de wind van voren toen ik als jong volwassene -naïef- tegen hem en de manier waarop hij met zijn gezin omging in opstand kwam. Uiteindelijk werd mij met een smoes de toegang tot zijn huis ontzegd. Dat had hij slim bekeken.
Maar in die eerste jaren, toen hij mij nog tolereerde, groeide de gewoonte dat ofwel mijn vriendin bij ons logeerde ofwel ik bij haar. We sliepen op den duur nooit meer alleen. Dat bleek voor háár veiligheid te hebben betekend en voor mij gewoon plezier. We hadden het geweldig samen, ik had lang helemaal niets door van de losse handjes van pa. Er zat nog wel meer los aan de man trouwens. Hij wist zijn broek ook niet altijd omhoog te houden in de buurt van noch zijn dochters, noch zijn zoons. Hoorde ik nóg veel later. In die tijd, nu een halve eeuw geleden, zweeg je versteend als bijvoorbeeld de hand van je pianoleraar de hele les lang zwaar op je bovenbeen rustte en hoopte je tot in je merg dat die niet verder op zou kruipen. De initiële verstarring is nog steeds een wijdverbreide reactie. Maar destijds hield je ook thuis je mond, bang voor onder meer straf en niet geloofd worden. Nog afgezien van of je jezelf wel helemaal serieus kon nemen. Je worstelde in stilte en schrijvend in je dagboek met de schaamte en een sluipend gevoel van schuld. Je dagboek ging op slot. Het sleuteltje droeg je aan een ketting op je hart.
Een trouwe kerkganger was de bewuste vader wél, eeuwig in gristelijke discussie met als hoofdtoon zijn grote, heilige gelijk. Een razend intelligente, welbespraakte man. Als Godvruchtig heerschap zat hij, zoals velen in zijn positie, stevig in het zadel binnen de familie. Een van zijn geboden was, dat als je in zijn huis logeerde, je mee moest naar de kerk. Ik vond dat geen enkel probleem, want het betekende saamhorigheid, een gezellig wandelingetje, koffie met een verrukkelijke zelfgebakken cake naderhand en in de kerk zelf lekker de slappe lach krijgen omdat we wisten dat dat nou nèt was wat pertinent niet mocht. Terug naar je kerkbank keren met die verdomd droge hostie aan je verhemelte geplakt zonder dat je hem zichtbaar weg mocht kauwen … Daar dan ook nog vroom bij moeten kijken, was meer dan mijn vriendin en ik aankonden zonder hopeloos overgeleverd te worden aan de slappe lach. Dat we ons streng gade geslagen voelden door haar pa, verhoogde de stresspret alleen nog maar. Als we weer in de kerkbank neerknielden om ons al hostie zuigend tot de Heer te richten, biggelden de tranen ons over de wangen. Kwestie was dat je op zulke momenten in géén geval naar elkaar mocht kijken, want dan was je reddeloos verloren. We waren pubers. Wat wil je? En voor haar was dit verborgen plezier waarschijnlijk een broodnodige uitlaatklep.
Maar het komt er dus op neer dat ik jarenlang zeker eens in de twee weken naar een preek zat te luisteren omdat ik onbewust de buffer was tussen een gewelddadige, kerkgaande vader en zijn gezin; als er een logee was, durfde hij niet. De held. Goddank kon hij thuis nog regelmatig lekker los gaan als mijn vriendin bij ons sliep. Daarom heeft hij het nog zo lang met mij volgehouden, denk ik.
Die mannen kwamen er toen toch ongelooflijk veel gemakkelijker vanaf dan nu, terwijl hun kinderen levenslang in therapieën zaten en zitten. Deze vader heeft de zijne, toen ze eenmaal volwassen waren, nooit meer te zien gekregen, behalve dodelijk bedroefd tijdens een begrafenis, jaren later.
Toch nog íets van gerechtigheid? Maar het blijft voor alle betrokkenen zó een triest verhaal, voor enkele van hen een triest leven en voor een van hen een triest én kort leven: mijn vriendin. Geïsoleerd levend en psychisch steeds meer een kasplant geworden, werd ze op een ochtend gewoon niet meer wakker. Er werd geen andere oorzaak gevonden dan dat haar hart simpelweg gestopt was met kloppen. Niemand was echt verbaasd.
Redactie: Petra Hoetz Afbeelding: eigen schets v haar schooltas anno 1975 Toestemming: deze column en de afbeelding werden geplaatst met toestemming van haar zusje
Een van de huishoudelijke taken waar ik nooit een hekel aan heb gekregen, integendeel, is het ophangen van een wasje in de buitenlucht. Het geeft me een gevoel van onafhankelijkheid en ik geniet van de geuren en het beeld van twee bomen verbonden door een lijn vol in de wind wapperende frisse was. Ik fotografeer ze al tientallen jaren overal waar ik kom. Helaas beginnen het plaatjes uit grootmoeders tijd te worden. En ook ik moet me tegenwoordig behelpen met rekjes, trapleuningen en de topper: de balkonrail boven de Leie.
32 °C. Op dit moment zit ik dankbaar stil te zijn in het gedempte groen van een relatief koele boomgaard. Met een boek erbij ben ik wat aan het bekomen van een werkjaar waarin zowel voor mij als voor de meesten wel weer genoeg gebeurd is. Gisteren had ik, te midden van al het groen, uitzicht op een prachtig helderblauw wasje aan een wit rek. Het was dat van een ex-vriend bij wie ik op vakantie ben. Zijn wasmand puilde weer eens uit, dus ik zei: “Laat mij maar, ik sorteer de boel wel even”, want in die prille fase van het proces begint hij al psychisch te hyperventileren. Bovendien nodigen oude situaties uit tot het vervallen in oude gewoontes. De blauwe was kwam het eerst aan de beurt en hing even later in de boomgaard.
“MEFROU, IS DIE WAS FAN U?” donderde plots uit heldere hemel van boven op mij neer. Geschrokken keek ik op naar het dakterras van het penthouse dat ik al eerder had staan bewonderen. Het uitzicht op een waar paradijsje op aarde, werd nog verfraaid door tientallen schitterende aardewerken potten met welig tierend groen erin. Erachter verhief zich een twee verdiepingen hoge indrukwekkend gevormde glaswand. Ertussen vermoedde ik tuinmeubilair van topkwaliteit. De idylle werd overhuifd door een wijnrode zonneluifel die alles in een romantisch licht deed baden.
“MEFROU!” Nu was het zo dat ik haar stem al kende van haar urenlange, opgewekte telefonades met vriendinnen vanachter haar privé groen. Een gerebbel dat ook nu afwisselend voor- en achtergrond is tijdens mijn schrijven. Maar deze adressering was fortíssimo. Ze had nu mijn volle aandacht. En toen dat eenmaal dat in orde bleek, maakte ze met haar wijsvinger het universele gebaar voor verboden. Daar het heel warm was en de wind gelukkig deed wat hij moest doen, zou het illegale wasje binnen het halve uur droog zijn. Mede omdat het opzetten van het rekje veel acrobatie gevergd had en het inklappen een nog onbekend avontuur was, liet ik het maar even zo.
Over smaak valt niet te twisten en over plaatselijke reglementen nog minder; heláás, wat mij betreft. Om mijn ex niet te compromitteren, zijn de overige ladingen braaf de droogtrommel in gegaan.
De droogtrommel, het dure, uiterst milieu-onvriendelijke alternatief. Een vaak onnodig alternatief bovendien, dat meewerkt aan de destructie van ons klimaat. De ramp slaat mondiaal toe, maar sommige plekjes schijnen vooralsnog behoed, zoals deze oase in een toch al adembenemend mooi, welvarend stukje Nederland. Om dat mee te helpen conserveren, had mevrouw beter kushandjes naar mij, of desnoods enkel het wasje, geworpen vanuit haar geprivilegieerde glazen burcht. Maar na haar de zondvloed. En van haar hart maakt ze ook al geen moordkuil. Zij redt het wel.
Redactie: Petra Hoetz Afbeelding: was ophangen in Zechin (Dld), gefotografeerd door Manuela Penné
Gebleken is, dat baby’s en aapjes recht en onrecht al onderscheiden. Als het ene aapje voor dezelfde taak een mindere beloning kreeg, gooide het arme ding zijn beloning verontwaardigd naar zijn verzorgster en stak zijn vuistje uit de kooi om woedend op de tafel te slaan! Kregen ze allebei hetzelfde (maar minder lekkere … ) na eenzelfde taak, was er niets aan de hand.*(1)
Baby’s liet men kijken naar eenvoudige situaties waarin iets wel of niet klopte. Hun ogen bleven beduidend langer op het scherm gericht bij die filmpjes die iets toonden wat onrechtvaardig was. Iets in hen vatte het niet. Het moest langer bekeken worden. Het klopte kennelijk niet met hun aangeboren rechtvaardigheidsgevoel. Moraliteit is niet door de mens bedacht. “Het is niet eerlijk!” is geen kinderachtige uitroep, maar één van nood, die van diep van binnen komt en te maken lijkt te hebben met een soort natuurwet. Consequent evidente oneerlijkheid moeten ondergaan, doordat er tegen die natuur wordt ingegaan, is beschadigend.
Onderzocht is tevens de uitwerking van willekeur; wanneer een kind feitelijk nooit van tevoren weet waar het aan toe is. Er kan dus altijd en overal gevaar opduiken, ongeacht de situatie. Leven in zo’n voortdurende angst en ongewisheid is vernietigend voor een kinderziel en kan logischerwijs later uitmonden in een neiging tot het verregaand controleren van de omgeving. Controle, met andere woorden de situatie in de hand denken te hebben, bezweert angst voor willekeur.
Toen ik onlangs bleef slapen bij vrienden, trof ik naast het logeerbed een stapeltje boeken aan. Haaa! Bovenop lag Judas, de getuigenis van Astrid Holleeder over de hel waarin zij en al haar familieleden decennia lang leefden. Dit door de fysieke en mentale terreur van eerst hun vader, maar later in een nog ergere vorm, te weten hun roemruchte broer Wim.*(2) Ik begon te lezen en struikelde al snel. Astrid Holleeder beschrijft hoe hun gewelddadige pa, die een fiks alcoholprobleem had, zijn vrouw en kinderen afranselde en op alle mogelijke manieren afstrafte en onder de duim hield. Vreemd vindt ze het echter dat alle vier kinderen dezelfde gewelddadige terreur als opvoeding moesten ondergaan, maar dat er maar één ontspoord is: Wim.
Dezelfde vader. Jazeker, maar ik las ook hoe anders deze vader met zijn oudste zoon omging dan met de anderen. Die wisten dat zelfs een verkeerde beweging al grof geweld kon uitlokken. Dat is stressvol schipperen, maar toch met een zekere wetmatigheid. Wim echter, de oudste, werd met volkomen willekeur onderworpen aan doorgedreven straffen en uitvallen. Gewoon omdat zijn kop vader op onvoorspelbare momenten niet beviel. Of er werd hem iets belangrijks beloofd wat op het laatste moment werd ingetrokken. Sadistisch. Straf kreeg hij ook geregeld voor dingen die de anderen hadden uitgespookt; had hij ze maar moeten tegen houden. Hij nam aanvankelijk zijn zusjes waar mogelijk in bescherming. Als jongeman werd hij daarentegen nog erger dan zijn eigen vader hem had voorgeleefd. Bijna al zijn familieleden zijn met de dood bedreigd geweest en ze waren er diep van doordrongen dat het geen loze dreigementen waren; hun zwager, voorheen vele jaren ‘bloedgabber’*(3) van hun broer, had de één of andere niet achterhaalde disloyaliteit (?) jegens Wim (die paranoïde was) niet overleefd. Zijn zus werd afgeperst met een pistool tegen het hoofd van haar zoontje, Wims kleine neefje. Ik bedoel maar, de angst zat er goed in bij de familie en maakte Willem Holleeder, behalve buitenshuis ook binnen de familie een geduchte autoriteit. Zacht gezegd.
Het verschil tussen de kinderen onderling was er wel degelijk en bestond eruit dat drie ervan hun jeugd beleefden in angst, maar hun straffen min of meer konden reguleren met hun gedrag. Ze hadden de regie van hun leven deels in eigen hand. Wim echter niet. Volkomen, gevaarlijke willekeur was de rode draad bij hem. Geen seconde was hij veilig, geen ogenblik zonder adrenaline, geen moment had hij ook maar enige controle over wat er met hem zou gebeuren … Extreme angst kan even extreme controle als beveiliging genereren. Dàt hebben zijn familie en omgeving geweten.
En dan was er nog het punt van onrecht; hij had steeds met bloed betaald voor zonden die hij niet had begaan en die zelfs deels op conto van zijn broer en zussen stonden. Later verloor hij dan ook elke vorm van empathie voor hen. Het heeft er alle schijn van dat hij probeerde hen te breken, zoals ook hijzelf gebroken was.
Liquidaties, diefstal, afpersingen, enzovoorts zijn natuurlijk niet te vergoelijken. Het is bovendien nodig dat de maatschappij daartegen wordt beschermd. Maar íets van deze tragische en verwoestende levensloop snap ik wel.
*(1) Het inmiddels wereldberoemde experiment uit 2004 van Frans de Waal en Sarah Brosnan; de eerste, eenvoudige versie, destijds met kapucijnaapjes http://www.ted.com/talks/frans_de_waal
*(2) Willem Holleeder
*(3) Boezemvriend, in dit geval ook bondgenoot (samen ontvoerden en gijzelden ze in 1983 Heineken en zijn chauffeur Doderer).
En weer is het zover; de zomervakantie is aangebroken. Mijn praktijk sluit een paar weken, maar nu is het nog full house … en weerklinkt ook dit jaar hier weer de pijn waar ik persoonlijk ook een klik mee heb; moeders (sorry, geen vaders dit keer, maar ze zíjn er wel) die hun kinderen een tijdlang mee moeten geven met de ex, waar ze in een slecht geval een vechtscheiding mee hebben doorgemaakt. Vaak hoort daar inmiddels ook alweer een partner bij die ze soms enkel maar kennen van zien. In een behoorlijk aantal gevallen zijn ze ermee bedrogen. Van twee vrouwen weet ik dat ze, door de wet gedwongen, kleine baby’s mee gaven. Een voorraad flesjes afgekolfde borstvoeding met koel-elementen mee in de bagage. Of moeders die dagelijks met een verse voorraad richting baby reisden. Innig hopend dat daar goed mee omgegaan zou worden, wat nog niet zo vanzelfsprekend is binnen vechtscheidingen. Doe het maar!
Er zijn ook moeders die het alleen maar fijn vinden om er even niet alleen voor te staan met hun kroost, maar die zijn in de minderheid. Meestal leggen de praktische voordelen het ruimschoots af tegen het missen, de bezorgdheid om het kind buiten hun zicht en de pijn van het niet meer hebben van hun gezin. Vaak doen moeders hun uiterste best om zich het voordeel voor ogen te houden en zich daaraan op de trekken: een heerlijke vakantietijd voor hun kinderen. Uit eigen ondervinding weet ik dat deze oefening zo effectief is, dat ik na een kleine, weemoedige aanloop, plezier kreeg in het plezier van mijn kinderen en niets anders meer voelde dan dat. Maar het betreft een besluit van de wil, geen actie vanuit de onderbuik. En ik dank God op mijn blote knieën dat ik nooit hele kleintjes mee heb moeten geven aan min of meer onbekende moederfiguren. Of aan een vader die ik in die rol niet voldoende zou vertrouwen.
Wat ook zo moeilijk blijkt, is de confrontatie via sociale media. Zonder een moment stil te staan bij eventueel kwetsbare of bedroefde achterblijvers, plaatst vakantie vierend volk hier van alles; veelal trouwens een verheerlijkte afspiegeling van de werkelijkheid. In het beste geval gebeurt dit onnadenkend; in een slecht geval wrijven de reizigers de ex hun samengesteld-gezins-idylle met opzet in het gezicht. Als je het hebt over het bemoeilijken van rouwen en ‘loslaten’, kun je de rol van sociale media onmogelijk overslaan.
Even naar BV-land *(1). Geen idee hoe de ex-vrouw van Gert Verhulst in haar vel zit met betrekking tot haar echtscheiding en moederschap, maar ik denk weleens aan haar als ik flarden nieuw-samengesteld-gezinspret in de vorm van ‘De Verhulstjes’ voorbij zie komen. Onlangs stak de ‘plusmoeder’ voor de camera’s met haar vork een hapje eten in de mond van de dertig-jarige zoon van haar man. Moest dat nou echt? En liet hij zich dit zomaar aanleunen? Kennelijk wel en ik gelóóf ook in het vele plezier dat ze met elkaar hebben. Maar … die moeder … Weten dat je kinderen het goed hebben bij de ander is één ding. Dit jarenlang via de televisie flagrant je woonkamer binnen krijgen, lijkt me van een andere orde.
Toen ik 30, 40 jaar geleden als stiefmoeder op vakantie was met de nog jonge kinderen van mijn nu ex-man, was het weliswaar een ander tijdperk, maar zorgden we ook toen al dat ik op geen enkele foto voorkwam die in andere handen kon komen. En nóg was de moeder furieus over wat ze na de vakantie bij haar ex-schoonouders op de piano zag staan; vrolijke, zonnige foto’s van haar kinderen met hun vader in het zwembad. Door mij gefotografeerd. Ze kon het niet aan (en hield zich niet in). Vandaag moeten we er allemaal maar gewoon tegen kunnen. Er is weinig plaats voor dubbele en ingewikkelde gevoelens.
Nog een voorbeeld dat me al tijden opvalt, te weten het in mijn ogen opzichtig moederlijk en bezitterig gedrag van prinses Marie *(2) van Denemarken ten opzichte van haar twee stiefzoons. Dat wil zeggen, zeker in het openbaar. En wel vanaf het prilste begin. Dit mierzoete plaatje wordt al vijftien jaar uitgesmeerd in de bladen. Het kan zijn dat ze werkelijk gek is op die jongens, maar dan nog. Bij elk vertoon van innige affectie op camera-momenten gaat mijn empathie spontaan uit naar de echte moeder, Alexandra; hoe zou dit voor háár zijn? Ik verwachtte niet daar ooit achter te zullen komen, maar vorige week stuitte ik op een recent interview met haar. Ter gelegenheid van het afstuderen van de oudste zoon. Duidelijk een vrouw met de missie haar kinderen niet emotioneel te verscheuren binnen een loyaliteitsconflict. Ze heeft altijd haar mond gehouden, geen biografie geschreven of laten schrijven, is totaal discreet op de achtergrond gebleven. En nooit heeft ze zich in het openbaar negatief over haar opvolgster uitgelaten. Zelfs haar royale dotatie heeft ze na een periode geweigerd; ze was niet te koop en verkocht zelf ook niet. Bewonderenswaardig.
Opvallend was het om van de journalist een bevestiging te lezen van wat ik al zo lang denk en wat staat voor een situatie als deze, maar wat ik zelden verwoord zie:
“Waar Joachim en Marie al snel twee kinderen kregen [..], verzandde Alexandra’s leven in zorgen voor Nicolai en Felix en moeten toezien hoe de nieuwe prinses Marie harten stal, het hartstikke leuk had met Joachims zonen uit zijn eerste huwelijk en moeiteloos haar plaats ten paleize innam. Hoe moeilijk het is om iedereen in een samengesteld gezin in zijn waarde te laten, bleek wel uit Nicolai’s diploma-uitreiking, waar Alexandra iets te bloot verscheen en Marie iets te veel de liefhebbende bonusmoeder uithing.” *(3)
Waar het ‘iets te bloot’ in dit verband op sloeg, weet ik niet goed. Ik ben het gaan opzoeken; ze had een korte rok aan en het misstond zeker niet. Mijn gissing is, dat het zogezegd ongepaste bloot in de ogen van de journalist te maken had met Alexandra’s eventuele bedoeling hiermee; zonder woorden zeggen: “Zie mij!”
Ik zou het haar niet kwalijk nemen na al dat openbare overvleugelen van haar en haar moederschap.
*(1) Voor de Nederlandse lezer: de Vlaamse variant van BN-land. *(2) Marie Cavallier, getrouwd met Joachim van Denemarken. Niet te verwarren met Mary Donaldson, de kroonprinses van Denemarken, vrouw van Frederik. Voor de geïnteresseerden. *(3) Bron: artikel in Libelle met als bronvermelding Costume, SE og Hør, Det Danske Kongehus.
Afbeelding: eigen foto praktijkruimte Oudburg Redactie: Petra Hoetz
In de vorige column gaf ik al een kleine inleiding in het begrip destructief recht. Ook in andere stukjes gebruikte ik de term. Onderstaand een meer uitgebreid voorbeeld van de oorsprong en werking ervan in iemands leven.
Haar tweelingbroertjes, die alles achterover drukten wat los en vast zat, ook uit hun moeders portemonnee, deden het haar dagelijks voor. Toch was het op haar zevende nog steeds niet haar gewoonte om te pikken. Tot ze op een ongelukkig moment besloot om ook eens toe te slaan. Een eindeloos half uur, onnodige omweggetjes langs de verschillende winkelpaden, en vele hartkloppingen later brandde er een pakje onbetaalde kauwgums in de zak van haar jas. Waarom had ze het lucratieve voorbeeld van haar broers gevolgd? Dat zat zo: haar moeder, die er alleen voor stond -vader leefde wel, maar verkoos samen met zijn loon & lief uit beeld te blijven- had opmerkingen gemaakt over de bewuste winkelier. Hij zou een dief zijn, zijn klanten veel te veel aanrekenen en over een arsenaal doortrapte trucjes in zijn voordeel beschikken in verband met wisselgeld. Ze noemde het mannetje ‘Lepe Luc.’ Maar de dochter was lekker leper dan die stoute Simon en haar vader bij elkaar en ze ging het Lepe Luuk dubbel en dwars betaald zetten, want aan haar vader kon ze niet raken. Ze liet haar moeder verdikke niets meer afpakken, door niemand niet. Het recht werd in eigen hand genomen, in kleine porties, verdeeld over de dagen. Haar broertjes, die stalen als de raven, hadden natuurlijk ogen als haviken en wisten waar ze op moesten letten. Dat listige had hun zusje niet in zich en op een dag hadden ze haar vast. De soepele partnertjes in crime breidden hun verbond na haar brevet van onvermogen niet uit naar een driemanschap, maar verlinkten haar verontwaardigd bij hun moeder; hiermee de reinheid van hun eigen tweelingzieltjes onderstrepend.
Moeder had nog nooit iets genomen wat haar niet toekwam en raakte in paniek. ‘Eens een dief, altijd een dief.’ O God, kwam dat van vader? Je wist maar nooit. Dat moest ze eruit zien te slaan eer het een gewoonte werd. Het kind zag dan ook alle hoeken van de kamer, ontwrichtte een pols en kneusde een enkel. Van de broertjes geen spoor natuurlijk. Die zaten achter hun slaapkamerdeur schuldig te beven. Want wie had deze explosie nu voorzien? Kort na het duchtig uit de hand gelopen pak slaag, waar haar moeder zelf achteraf ook niet goed van was, zette ze het kind van nog geen acht onbegeleid op de trein; ze kon haar gezicht even niet meer zien en eerlijk gezegd, ook haar eigen weerspiegeling in de gewonde ogen van haar dochter niet. De reis ging naar een bevriend pater waar een magische hoeveelheid pedagogisch heil van werd verwacht. (Het bezoek was prettig en verliep niet zoals u misschien even vreesde.)
Als studente werden haar broers haar vrienden en lachte zij zich suf als er weer eens eentje onbekommerd met een halve haan in zijn kontzak de Delhaize uit was gekuierd of de ander ’s avonds in een kroegje naar haar knipoogde vanachter een glas rum-cola waarvan enkel de cola was betaald. De rum kwam gratis uit de slijterij ernaast. Zelf voelde ze geen drang meer tot stelen, maar ze genoot van de handigheid en de overwinning van haar broers. De medeplichtigheid in het besparen van ‘nutteloze’ uitgaven smaakte haar.
Jaren later, zwanger van haar eerste, bevond ze zich plots regelmatig in situaties waarin ze een vleesmessenset -ze was vegetariër- in de buggy van haar baby had laten glijden en zacht moederlijk glimlachend de kassa’s passeerde om de set even later thuis onbenut bij de drie andere op te bergen. Of als iemand haar in haar ogen onrecht had aangedaan, verdween er een bedragje uit zijn of haar portemonnee en voelde ze zich weer oké. Na de geboorte van nummertje drie stopte de kleptomanie abrupt, net zo plots als ze was begonnen. (*) Misschien was er tijdelijk een evenwicht in haar leven hersteld?
Maar niet voor lang. De moeder van de jonge vrouw werd op een mooie zomerdag vlak voor haar huis door een auto geschept. De chauffeur pleegde vluchtmisdrijf en liet het hoopje moeder op de rand van de straat voor dood achter. Voor de ogen van haar dochter. Buurtgenoten veegden de dochter bij elkaar en hielpen haar instappen in de veel te laat gearriveerde ambulance. Daar zat ze lijkwit naast de brancard met haar mama weerloos uitgestrekt erop. Halverwege de rit werd voorzichtig het laken tot over haar hoofd getrokken. Vader stuurde een rouwkaart, ondertekend door hem en zijn lief: hun voornamen door een & verbonden. Ingesloten duizend franc bijdrage voor de familiekrans.
De gevluchte chauffeur was gekend in de buurt en hij was opgemerkt. Een arts nog wel. Op de één of andere manier ontsprong hij de dans. Het zusje en haar broers, allemaal inmiddels volwassen en sommige al ouders van kinderen, zaten rond de keukentafel van het ouderlijk huis dat opgedoekt moest worden. Ze smeedden plannen, dat spreekt. De banden van die man zijn auto gingen er sowieso al aan en waarom niet even een herinnering aan de fatale dag in de glanzende lak gekerfd? Zulke simpele zaken kwamen altijd dik voor mekaar met die broers van haar en voelden voor korte tijd heel goed. Maar naar bleek, niet goed genoeg. Op een nacht rukten de mannen uit machteloze woede een hele rij dure, messcherp getrimde coniferen uit des dokters tuin. Op een nog radelozer nacht staken ze de losstaande garage van de man in brand. Ze werden nooit berecht, de slimmeriken. Maar op de donkerste nacht van de vele slapeloze- niet toevallig een zoveelste sterfdag- belde de dochter aan bij de drieste chauffeur, krijste in haar verdriet reeds in zijn indrukwekkend galmende hal de hele villa bij elkaar en dreigde hem zijn ballen te breken als hij zich niet verantwoordelijk stelde voor de immense pijn die in haar familie geleden werd. Dat was niet slim, niet fijn, niet vredig. Er volgde dan ook een aanklacht wegens huisvredebreuk en alles wat de advocaat van de gefortuneerde tegenpartij er maar uit kon slepen. De minnelijke schikking kostte haar een vermogen.
Eens een dief, altijd een dief. Exact waar haar moeder al bang voor was geweest. Onlangs is ze voor de derde keer opgepakt wegens winkeldiefstal en heeft ze naast een zoveel- urige werkstraf de dringende aanbeveling gehad om iets aan ‘angermanagement’ te doen. Ze is bij mij in therapie terecht gekomen.
Haar broers hebben inmiddels topbanen en zijn van onbesproken gedrag. Als er eens iets discutabels uit zou lekken over het verleden van deze gladde, erudiete en bovendien appetijtelijke zakenmannen, zou niemand het geloven. Of ze tegenwoordig nog proletarisch winkelen, weet hun zusje niet. Ze hebben zich van haar gedistantieerd; ze zou een slechte invloed op hun kinderen hebben, al functioneert haar drietal uitstekend, zonder smet of blaam.
Een welkom advies, die therapie waarin ze haar gerechtvaardigde, maar -al lang voor de dood van haar moeder- ontspoorde woede om te beginnen eens in passende banen kan leren leiden.
(*) Onder meer kleptomanie kan te maken hebben met de hormoonhuishouding. Deze aandoening komt regelmatig voor tijdens zwangerschappen.
Omdat ik onlangs een petitie ondertekende tegen de schending van de mensenrechten in de Gazastrook en daarbij mijn telefoonnummer en e-mailadres opgaf, had ik prijs. Het resulteerde in een telefoontje van een Amnesty International medewerkster. Of ik een momentje had. Normaal probeer ik zulke intrusies te vermijden, maar nu bedacht ik me. Bij nader inzien had ik dat momentje waarom ze vroeg eigenlijk wel en ik ging ervoor zitten. Dat ik uiteindelijk gevraagd zou worden om een maandelijkse bijdrage zag ik natuurlijk op mijn sloffen aankomen en dat was ook oké.
De dame aan de telefoon had zich na haar pensioen volledig op het gevecht voor de mensenrechten gestort. Ze was goed op de hoogte van wat er gaande was, onder meer in de Gazastrook, en we raakten steeds dieper in gesprek, want het onderwerp heeft ook mijn hart. Speciaal in dit geval, omdat ik zowel Joodse als Palestijnse vrienden heb en meerdere malen in Israël was; een keer maandenlang.
Zij raakte er ook maar niet over uit dat een volk dat zelf zo verschrikkelijk veel geleden heeft als het joodse, andere bevolkingsgroepen zo weinig ademruimte gunt. “Ze weten toch hoe erg het is om onderdrukt en uitgemoord te worden? Waarom doen ze het dan anderen aan?” Haar verstand stond erbij stil. Maar goed, ze had die dag nog meer telefoontjes te plegen en uiteindelijk concentreerden we ons op de verwachte zakelijke overeenkomst. Daarna bedankte ze me hartelijk voor mijn bijdrage, maar ook nog eens speciaal voor ‘het fijne gesprek’ en ineens kreeg ik zin om iets meer duiding te geven aan de ogenschijnlijke tegenstrijdigheid die zij maar niet verteerd kreeg.
“Hebt u toch nog een momentje?” vroeg ik op mijn beurt. Had ze. En ik vertelde haar kort dat ik psychotherapeut ben en begon haar het principe van destructief recht uit te leggen; een principe dat zich in het gevoelsleven van iemand kan gaan nestelen als hij zelf veel onrecht heeft ervaren. Een kind dat geregeld slaag heeft gekregen, groeit niet per se uit tot iemand die anderen spaart op dat vlak. Het loopt de kans een volwassene te worden die er juist van overtuigd is dat hij het recht heeft om de ander pijn te doen. Een kind wiens hele jeugd in het teken heeft gestaan van een vechtscheiding, waarin het veel heeft moeten liegen om beide partijen tevreden te stellen, kan uitgroeien tot een manipulatief persoon. De manipulator, die (vaak onbewust) ervaart het grootste recht te hebben op liegen en op het uitspelen van partijen. Een volwassene die werkelijk het gevoel heeft in zijn recht te staan als hij destructie aanricht. Een vrouw die jarenlang huiselijk geweld heeft ondergaan en later, na de scheiding, geen genoegen neemt met een uitleg op kindermaat, maar haar kroost in tegendeel opzadelt met de akeligste, gewelddadigste details. Ik heb weet van een kind dat alles over het kennelijk treurige intieme leven van de ouders via moeder aan moest horen, waarbij vooral vaders gekluns in het licht werd gezet. Een cliënt die een jeugd van oeverloze mentale verwaarlozing achter zich heeft, schreef me ooit een venijnige brief over mijn zogezegde nonchalance, nadat hij had gehoord dat ik dat jaar een maand vakantie zou nemen in plaats van drie weken.
De rekening wordt aan (meestal onschuldige) derden gepresenteerd. Destructief recht wordt daarom ook wel de roulerende rekening genoemd. Iemand die veel in een machteloze positie heeft gezeten en dit bewust of onbewust als bedreigend heeft ervaren, kan later een beroep kiezen waarin macht kan worden uitgeoefend over anderen. Schrik niet, daar zitten echt niet alleen kaakchirurgen, beulen, deurwaarders en politieagenten bij, maar ook binnen de zorg kan door de destructief gerechtigden onbewust macht worden uitgeoefend over mensen die in een zwakkere positie staan. Kijk maar rond in bejaardentehuizen en eerlijk gezegd ook binnen de psychiatrie en -o help- in vrijwilligerswerk. Een ander voorbeeld is dan weer het hondenbaasje dat vroeger geen controle had (bijv. domineerde een onbetrouwbare vader of een ziekelijk perfectionistische moeder diens jeugd) en als volwassene de controle grijpt over een wezen dat net zo machteloos is als hij destijds was: een huisdier dat zijn baasje ondanks heel veel wangedrag trouw zal blijven. Een hond, die tot in extremis wordt gedrild, of mishandeld. Ik had vroeger contact met een vrouw die levenslang gebeefd heeft voor haar tiran van een vader. Stokoud werd de man natuurlijk en op zijn begrafenis klonken niets dan lovende woorden van zijn devote dochter. Haar eigen kinderen pamperde ze en prees ze de hemel in onder het devies “Zij mogen niet meemaken wat ik moest verduren.” (Strontvervelende, hooghartige jongens werden dat, net kloontjes van hun opa.) Bij haar honden echter, kreeg haar onderbewustzijn de overhand. Ze was een echte slavendrijfster. Elke gram eigen wil werd uit die beesten gedrild. Ze gedroegen zich een stuk beter dan haar zoons, dat dan weer wel. Het is een oud verhaal.
De tragiek is, dat alle destructief gerechtigden, hoe onsympathiek soms ook, zelf geleden hebben en ‘gewoon’ de rekening daarvan doorgeven. Meestal onbewust. Deze lijn, die door meerdere generaties heen kan spiralen, valt te doorbreken met erkenning van het onrecht wat hen door derden of door het leven is aangedaan. Het is helend om serieus genomen te worden als slachtoffer van iets dat onheil in jou heeft aangericht. Denk bijvoorbeeld aan de rechter die erop stond om de slachtoffers/overlevers van Epstein toch nog een dag lang aan het woord te laten tijdens een proces dat naar aanleiding van zijn zelfdoding eigenlijk op dat moment stilgelegd had kunnen worden. Die dag van publiekelijk begeleid, beluisterd en geloofd worden, na alle jaren van ontkenning en bagatellisering van hun verhaal, omschrijven ze als een van de beste momenten in hun tot dan toe moeilijke levens. Wellicht was het de start van een helingsproces. Een dergelijk proces is echter geen kwestie van een namiddagje de balans opmaken. Het is lang en intens werken.
Redactie: Petra Hoetz
Afbeelding: eigen foto v deel vh embleem van Amnesty International (www.amnesty-international.be)
Als stiefouder of plus ouder is de kloof tussen je best doen en het goed doen soms diep.
Het leven heeft mij uitgedaagd met een paar heftige zaken, zoals verschillende langdurige relaties/huwelijken. Eén met een gescheiden man en drie met weduwnaars. Klinkt wel heavy als ik het zo opschrijf. Het is echter dagelijkse kost, die me niet zwaar op de maag ligt: een vensterbank vol potten met de grassoort die ook op het graf van de overleden partner groeide. Haar foto erbij. Een kleine urn met wat as van de andere echtgenote in mijn boekenkast. Het zilveren medaillon met foto onder het t-shirt van mijn eerste partner.
Het hebben van pluskinderen en ex-pluskinderen (die deels na de scheiding van hun vader in mijn leven bleven) was een meer gelaagde uitdaging. Ik heb aardig wat ervaring bij elkaar gesprokkeld als stiefmoeder, plusmoeder, bonusmoeder, hoe je het ook noemen wilt. Maar ook als nieuwe partner die moeilijk geaccepteerd werd door een vorige partner en daaruit volgend diens achterban of door die van een overleden vrouw.
Daarbij is me in de loop der jaren een en ander opgevallen. Onder meer dat je als stiefouder soms weinig recht hebt op een mening en dat het ontbreken van dat recht zich uitstrekt tot je partner. Want wat die beweert, zal wel ingefluisterd zijn door …. HAAR, dat nieuwe mens. Een vroegere partner schreef eens een boze brief aan zijn moeder, een vrouw die ik nooit heb leren kennen omdat mijn lief met haar gebroken had. De ophefmakende brief werd beantwoord en hem vergeven (maar wel in haar testament gelegd) in het licht van moeders aanname dat “die Evamaria er wel achter zou zitten.” We waren onbekenden voor elkaar, ik was nog maar net opgedoken, maar plots was ik -niet zij, noch haar zoon- verantwoordelijk voor de afscheuring die al tijdens zijn puberteit was ingezet.
In een keurig berichtje probeerde ik jaren eerder binnen een andere setting te benoemen waar mijn partner over struikelde in zijn pogingen tot contact met zijn kind omdat het uiten ervan hem zelf niet lukte, maar hij er wel over bleef foeteren tegen mij. Dat het gewoon eens rechtstreeks besproken moest worden, wilde hij wel van me aannemen, maar: “Doe jij maar.” Ik deed, hij las en keurde het goed. Stuurde het vervolgens naar zijn kind door via zijn eigen account, maar onder mijn naam. Daarop herkende de ander duidelijk dat dit niet van vader kwam en werd het verticaal geklasseerd. De conclusie dat het soort taal niet van hem afkomstig was, was terecht. Maar weinig opzienbarend, omdat ik mijn bericht al met die mededeling begonnen was. Het mocht niet baten; beiden werden we fijntjes monddood gemaakt.
Drie voorbeelden van de honderden. Ik snap het allemaal wel. Maar leuk is anders. En onrecht steekt. Ik deed tot voor kort mijn uiterste best, maar de kloof tussen je best doen en het goed doen, is soms diep. Wat ik het meest bizarre vind, is dat van elk goed koppel wordt verwacht dat het elkaar steunt en inspireert. Maar als niet-eerste vrouw, dien je kennelijk achter een wand van gewapend beton naast je eigen man te overleven, want plots wordt het principe van wederzijdse beïnvloeding dan vertaald in ‘manipulatie.’
Ik verwacht niet het onmogelijke, vertrouwd als ik ben met allerlei vormen van rouw, die je zeker ook in nieuw samengesteld gezinssituaties aantreft. Sterker, deze gezinnen zijn gestoeld op verlies. Ik heb begrip voor de vooringenomenheid, het wantrouwen, het verdriet, de pijn en jaloezie, de loyaliteitsconflicten, de competitie & machtsstrijd en zelfs de haat die daarbij kunnen komen kijken. Ik heb zelf onderweg ook mijn wanhoopsmomenten- en zelfs periodes gehad en daardoor schoonheidsfouten gemaakt, vooral toen ik nog niet zo met het concept vergroeid was.
Ondanks een ruime portie begrip van mijn kant voor alle partijen, blijft het schuren dat ik nog nooit, in mijn bijna veertigjarige stief-, plus-, bonuscarrière ook maar iets van aangetrouwde familie gehoord heb in de richting van een werkelijk compliment. Toch verdiende ik dat van tijd tot tijd weleens. Waaraan ik leerde herkennen dat men iets waardeerde of onmogelijk af kon breken, was: een diepe stilte. Ik leerde dat als opluchting ervaren. Oef, het was niet fout!
Toen ik het vermoeden kreeg dat een stiefkindje van drie niet goed hoorde en daarom zo abnormaal slecht sprak, stuurde ik die boodschap met hem mee toen mijn partner zijn peuter bij zijn ex-vrouw, de moeder, afzette. Mijn mening werd daar ontvangen als ‘een typisch overdreven kleuterleidstersopmerking’ (*), mijn partner was ‘de sukkel die in die betweterige onzin meeging’ en … er werd nadrukkelijk niets ondernomen. Een jaar later liet de ex weten dat op school geconstateerd was dat hun kind gehoorproblemen had en buisjes in de oren zou krijgen. Ze bracht het alsof het nooit eerder een onderwerp was geweest en ze de buisjes zelf ontworpen had. Mijn terechte tip werd niet gehonoreerd, maar tegen me gebruikt. En tegen het kind, wat een jaar eerder verlost had kunnen zijn van alle gehoorproblemen. Ook hoorde ik nooit: “Wat fijn dat de papa zijn kinderen de laatste tijd zo trouw belt. Zijn we niet van hem gewend. Daar zul jij wel iets mee te maken hebben?” Of: “Tof dat de kindjes zo lekker eten in het weekend, ze hebben het er thuis over. Jij bent zeker de kok? Want de vader kon nog geen krop sla wassen.” Ze móchten van hun moeder mijn eten niet lekker vinden, werd me veel later verteld. Of: “Wat fijn dat je ruimte in je huis maakt voor die grote, prachtige trouwfoto van onze gestorven moeder, vader is daar zó blij mee.” Nee, ze vonden dat die foto niet bij hun vader en zijn nieuwe vrouw in huis hoorde te hangen. Ze gniffelden er laatdunkend om en stootten elkaar ervoor aan. Volgens hen ‘eigende ik me hun moeder toe’, begreep ik uiteindelijk. Voor mijn ex-man en mij hoorde ze er echter gewoon bij. Een pracht van een vrouw, waarmee hij 40 jaar gelukkig getrouwd was geweest. Zo’n gelukkig gezin ook, dat ik wenste dat het dit verlies en de erop volgende neergang nooit had mee moeten maken.
Een risico van plusouderschap is dus dat je ofwel níet bestaat ofwel in het negatieve.
Wat ik zeker niet mag overslaan, is de mij toebedeelde rol als bank, helpdesk, vraagbaak en klaagmuur. Die is inherent aan mijn karakter of beroep (de kip en het ei) en ik heb er dan ook tientallen jaren zonder aarzeling gehoor aan gegeven. Er was veel nood, doordat ouders gestorven waren of anderszins afwezig. Maar nu zijn de kinderen allemaal veertigers of ouder, met wie ik net te lang een relatie had die uit balans was. Als ik een hele website voor de één schrijf, teksten redigeer van de ander, een fiets uitleen aan een derde die hem prompt laat stelen, een ander in mijn afwezigheid een verblijf in mijn appartement gun terwijl die het achterlaat als een zwijnenstal, en ze komen daar met geen enkel woord meer op terug, klopt het toch niet meer? (**) Dit zijn zaken die ik van mijn eigen kinderen niet accepteer.
“Ik ren dus ik ben” was voor mij zeker een thema binnen mijn stiefmoederschap; tot alles bereid om mijn goeie wil te tonen. En dat wordt natuurlijk gevoeld, wat disbalans in de kaart speelt. Het elastiekje is daarom vaak uitgerekt geweest en onlangs gebroken. En eigenlijk … mag dat ook wel eens; ik ben nu vijfenzestig en één van de weinige voordelen van mijn stief-positie is, dat ik me geruisloos ietwat kan distantiëren. Niet te verwarren met tegenwerking; ik blijf trouw aan de zaak, maar op waakvlam. Met andere woorden, ik ben met plusouderpensioen gegaan.
* Ik heb ooit in het bijzonder onderwijs gestaan.
** omdat deze column persoonlijk is en over echt bestaande en eventueel herkenbare mensen gaat, is het belangrijk om te nuanceren dat je een groep individuen nooit over eenzelfde kam mag scheren, ook deze niet. Het is vaak een minderheid die de sfeer bepaalt.
Laten we het in de nadagen van het feest van de onbevlekte ontvangenis eens hebben over seksualiteit. Eerder is het er nooit van gekomen, behalve in verband met uitwassen ervan, zoals incest en verkrachting. Ik ben geen seksuoloog, maar natuurlijk komt het onderwerp in mijn praktijk geregeld ter sprake. Het is één van de hete hangijzers tussen koppels. Meestal door de vervelende biologische gegevenheid dat een paar niet altijd een gelijklopend libido heeft. De klassieker, dat de man meer zin heeft dan de vrouw, is één van de vele variaties.
In dit geval vertelde een vrouw mij over haar zeer gewaardeerde vriend. Eén van die mannen die altijd zin heeft. Maar ook één met een diep respect voor de ander. Hij dringt zich op intiem vlak nooit op en gaat enkel in op een vraag of uitnodiging en dan nog alleen als die van harte is. Totdat haar menopauze roet in het eten gooide, hadden ze samen een uitbundig en innig liefdesleven. Daarna zakte ze binnen een jaar tot beneden het vriespunt. Het moeten nemen van een behoorlijke dosis antidepressivum, maakte elke vorm van ‘antivries’ nog eens temeer onmogelijk. Wat een verlies voor die twee. Een verlies waar zij minder direct onder leed dan hij. Hij bleef op zijn honger, terwijl zij gewoon niets voelde, enkel schuld. Erover praten ervoer ze als te pijnlijk en te riskant (zou hij bij haar blijven?). Terwijl hij haar afgenomen aanwezigheid op intiem vlak respecteerde, zelfs zonder haar uitleg. Ook kusjes, aanrakingen, een onschuldige streling … alles ging ze handig uit de weg. Niet omdat ze niet meer van hem hield. Maar omdat ze bang was om iets bij hem in gang te zetten wat ze niet meer kon beantwoorden. Dan maar liever niets.
Met dat relaas kwam ze bij mij terecht. Zoals ik al vermeldde, ben ik geen seksuoloog en dat zei ik haar ook. Van mij krijg je geen oefeningen, nieuwe standjes, en meer van die recepten, die echt schijnen te kunnen helpen. Maar wel had ik aan haar de vraag waarom ze deze klaarblijkelijke parel van een man in godsnaam geen inzicht gunde in het waarom van haar terugtrekking. Toen kwamen de boven vermelde bezwaren.
Maar … ze nam mijn vraag mee naar huis. En thuis deed ze er iets mee. Ze legde haar vriend na twee jaar stilte uiteindelijk onomwonden uit dat het er voorlopig niet meer inzat voor haar, dat ze niet kón en dat ze het vreselijk vond voor hem. Dat ze hem ook fysiek bijna niet meer in haar buurt verdroeg door die constante angst hem ten onrechte hoop te geven. Allebei in tranen. Toch kwam de kern van zijn antwoord neer op: “Ok, het is wat het is. Mijn behoeftes zijn mijn verantwoordelijkheid, niet de jouwe. Maar wat kan nog wél voor jou?” Dat bleek, als de ‘dreiging’ van seks eraf viel, nog heel wat nabijheid te zijn. Op het moment dat zij duidelijk werd over wat ze niet kon, kwam er ruimte voor wat er wél kon. Misschien moeten ze nu verder met professionele seksuele hulp, maar in elk geval maakte één enkele vraag dat ze nu ook fysiek weer een liefdevol koppel zijn, zij het zonder regelrechte seks. Ze drukt het zo uit: “Het stroomt weer tussen ons!” Het belang van emotionele eerlijkheid en dus oprechte verbinding kan niet genoeg benadrukt worden wat mij betreft. Dát creëert nabijheid.
Sommigen, ik hoop velen, is het gegeven om hun baby’s te dragen, ter wereld te brengen en op te voeden binnen een hecht sociaal netwerk; ‘de grote wieg’ zoals ik dat wel eens noem, de familiale omhulling en het vriendenweefsel om je heen. “It takes a village…” (*). Anderen hebben minder geluk en dan kan opvoeden wel eens een barre, eenzame tocht worden. Een tocht tijdens welke je ten onrechte kan gaan denken dat je geen goede ouder bent. Omdat er bij jou dingen moeizaam gaan die bij anderen gladjes lijken te verlopen. Voor de talloze overwerkte moeders die zichzelf in eenzaamheid hullen en het gevoel hebben veel te vaak te falen, voor hen is dit schrijven vandaag.
De ‘wieg’ waar ik na een landverhuizing in was terecht gekomen, was als een eenzame woestijn. Erger zelfs, in een woestijn word je met rust gelaten. Maar ik kwam terecht in een zwaar behoudend ‘dorp’ waar ik niemand kende en dat vijandig reageerde op vreemdelingen, met name op Nederlanders. Een dorp waar ook niemand mijn moeder had gekend die datzelfde jaar gestorven was en waar mijn verleden dus quasi niet bestond. Een dorp waar ik als ‘Hollands blondje’ en ‘tweede vrouw van’ met over elkaar geslagen armen en gesloten luiken verwelkomd werd en waar een alternatieve tandarts mij (met een van zijn vele inmiddels beruchte ingrepen) een serie kaakoperaties in sleepte waar ik nog dagelijks last van heb. In dat dorp, in dat klimaat zette ik mijn kinderen op de wereld.
Ik ben een geboren moeder, dus op dat vlak zat het wel goed; ik genoot volop van beide kinderen. Tegelijkertijd echter, liep ik keihard op tegen intense vermoeidheid, eenzaamheid en rouw. Het samen zijn met een carrièreman (zij het fijne vader als hij er was) die ook nog eens jarenlang tijdens de weekends en vakanties een complete universitaire studie afmaakte en vervolgens ging voor een doctoraat, maakte dat ik teveel te alleen deed. Dat mijn schoonouders mij, als tweede vrouw van … het licht in de ogen niet gunden, hielp ook niet.
Ik ben een vrouw met een behoorlijke dosis veerkracht, maar op een dag veerde ik, tegen de goede gewoonte in, niet meer op. Het geïsoleerde leven, de vermoeidheid, ontworteling en morfinederivaten (dank u, meneer de tandarts) hadden me gekraakt. We hielden ‘crisis beraad.’ Daar waren mijn toenmalige man en ik goed in geworden. Een weekje bekomen in de eeuwen oude hoeve – in de prachtige Zwalmstreek – die behoorde aan de tante van mijn man, leek ons een idee. De natuur daar en de stilte zouden wonderen doen, wist ik. Hoe ik er moest komen, wist ik minder goed, want de snelweg, met zijn overmaat aan prikkels en gevaar, leek mij de hel. Ik kon echt niets meer verdragen. Maar het moest. Wat het extra spannend maakte, was dat achterin een kostbaar bundeltje lag waar niets mee mocht gebeuren, mijn babydochter. Ze was nog te klein om met gerust hart een week aan een verstrooide en studerende papa over te laten. Ze moest dus mee op retraite. Een stil en zacht meisje. Dat hoopte ik nog wel te redden.
Goddank veilig aangekomen, settelden we ons in een klein kamertje met schattig roze bloemetjesbehang. Een flink, ouderwets bed tegen de buitenwand. Door een bescheiden raampje hadden we een heerlijk uitzicht op een naar de bosrand afhellende boomgaard met kleine vijver onderin. Dat bed werd ons nest. Dat was mijn wereldje. Als je wil, mijn wieg. Hoe simpeler, hoe beter. Dit kon ik behappen en ik was dankbaar tot in mijn beenderen. Er was geen verwarming, wel een Leuvense stoof in de living ernaast, de tussendeur liet ik open. Ik hield ervan, heb nooit moeite gehad met leven in primitieve toestanden. Het raam naar de boomgaard zette ik ‘s nachts wijd open voor de frisse, verrukkelijke buitenlucht. Ik sliep hoopvol en verzaligd in, er even hélemaal uit; het zou allemaal wel weer goed komen. Het moest.
Die nacht werd ik wakker in een ellendig nat en stinkend bed. Mijn dochtertje had overgegeven en had diarree. Ik verschoonde de boel, legde een extra meegebrachte slaapzak neer, gooide de was in het ligbad (wasmachine en douche niet aanwezig) en kroop met mijn baby dicht tegen me aan in het nu weer warme knusse, droge holletje. Dat hadden we óók weer overleefd; goed bezig. Totdat ik opnieuw wakker werd. Alles weer stinkend, nat en onder de diarree. Maar hé, het was herfst, dus ik had mijn wijde donsjas bij me en wat truien. De tweede lading vuile was gooide ik bij de vorige in het bad en eenmaal verschoond, kroop ik met mijn dochtertje op mijn buik (zij in schone kleertjes plus mijn trui, ik in trainingspak plus trui) in mijn winterjas. Die ritste ik om ons tweetjes heen dicht. Fantastisch geregeld, vond ik, morgen een nieuwe dag. We kwamen er wel. Het moest.
De volgende ochtend kreeg ik tussen het gekerm van mijn dochtertje door in bad de hele boel (ja, ook een derde portie) met de hand min of meer schoon en hing alles op stoelen rondom de stoof te drogen. Buiten regende het. Maar het ergste zou nu wel achter de rug zijn. Het ging echter door, twee dagen non stop. Regen, huilen (uiteindelijk wij beiden), overgeven, diarree, wassen, drogen en steeds inventiever worden om aan droge spullen te komen (onder meer een tafelkleed en een prikkende sprei van de muffe zolder). At ik? Ik weet het niet meer. Wellicht wel. Ja, ik herinner het me nu ik dit schrijf: blikjes ravioli en dergelijke opgewarmd op de Leuvense stoof. Wow, keukenprinses. De onbekende dorpsarts liet op zich wachten, maar kwam uiteindelijk en constateerde: zware enteritis. Ze kreeg een spuitje tegen uitdroging en een middel dat ik sindsdien permanent in huis heb. (**)
Bovenop de schuld die ik al voelde (omdat ik me ondanks mijn twee schattige kinderen zo triest, eenzaam en ontoereikend voelde), had ik nóg eens een enorme deuk in mijn zelfvertrouwen als moeder opgelopen: ik kon niet eens een week alleen voor mijn dochtertje zorgen. Nergens anders had ik zoiets belabberds gezien. Overal om mij heen leken de huishoudens in gestroomlijnde, glanzende orde. Mijn eigenwaarde bereikte een zorgwekkend dieptepunt. Ik zag het allemaal even niet meer zo helder.
Op dag drie maakte de plenzende regen tegen onze kleine ruit plaats voor een warm herfst-zonnetje. Ik beëindigde mijn dagelijkse handwas, hing deze om de Leuvense stoof heen, en besloot dat ik iets moest met de plotse weersverandering: ik zou een heldhaftige poging doen om mijn gebied wat uit te breiden door te gaan wandelen. Dochtertje in de buggy was totaal moe gehuild, maar werd stil toen ik de buggy kantelde op de achterwieltjes. Niet ideaal voor mijn rug, wel top voor haar. Ze was goed ingepakt, de zon scheen op die lieve bolle wangetjes (factor 30 erop) die ons altijd zo ontroerden. Ze viel snel in slaap en zonder dat ik het wist, was mijn grote wandeling begonnen. Naar de neuzen van mijn schoenen en de grond van de bekende landweggetjes kijkend en met mezelf overhoop liggend, zette ik de ene voet voor de andere… Andere kindjes zitten nu keurig in crèches of bij liefhebbende opa’s en oma’s. Hun moeders maken carrière of bakken thuis perfecte pannenkoeken met zelf getapte ahornsiroop erop. Ze kunnen het zingend en met de ogen dicht. Ik kan niks, zie mij hier jankend en in mijn eentje rondsjouwen met een kind dat ik niet eens gezond kan houden. Waarom kan ik het niet alleen? Waarom moest ik zo verdomde moe worden dat ik zo’n verrekte retraite nodig had? Waar wás toch iedereen?? Haaallooooooo? Was er dan helemaal niemand meer? Ach ja, natuurlijk wel; óf dood óf bezig met nuttige, fijne dingen doen met grote vriendenkringen uit hun vroegere scoutsleven in hun veilige, eigen, geordende huizen in vertrouwde dorpen waar ze al hun hele leven woonden. Ik had alles achtergelaten in mijn thuisland en kreeg het aantal verhuizingen gewoon niet meer opgeteld. Het tolde rond in mijn kop tot ik er bijna gek van werd. Wat had ik mezelf en in het verlengde daarvan mijn kinderen aangedaan? Zelfs een fatsoenlijke oma kon ik hen niet bieden.
Na een uurtje kwam ik weer aan bij de hoeve. Het werd tijd om wat te eten. Maar kijkend naar mijn dochtertje in diepe slaap, besloot ik er nog een ronde aan vast te plakken. Niemand wachtte op me. De tijd moest worden gedood en vooral – Dank U – mijn kind leed eventjes geen pijn. Ik begon tijdens ronde twee, en vervolgens drie, meer om me heen te kijken; naar de zwart omgeploegde heuvels en velden die afstaken tegen de felblauwe lucht, de bomen als gouden fonteinen van licht, de práchtige hoeves met hun oranje daken, maar ook de zalig rommelige erven, met af en toe de ouderwetse mesthoop er middenin. De dampende hopen die je hier niet meer ziet. En dan die betoverende geur van houtvuur… Verdorie wat mooi toch allemaal! Of ik mezelf psychisch de pan in liep te hakken of niet, ik was er hoe dan ook onderdeel van. Net als dat dierbare bundeltje in die buggy die ik voorttrok door de velden. Wij samen, opgenomen in dat heerlijke herfstlandschap… Wij hoorden tóch nog ergens bij, drong tot me door. Was dat geen wonder? De gevoelens van isolatie vielen goeddeels van me af. De eenzaamheid werd plots relatief.
Na twee uur kwam er nog een ronde bij. En nog een. Het werden er vijf… Mijn dochtertje sliep al die uren lang. Ze sliep zoals ze in geen dagen en nachten (en eigenlijk maanden) geslapen had. En ik liep en liep en liep en werd het maar niet moe. Tijdens de laatste twee rondes drong tot me door wat ik in wezen aan het doen was: alles wat een mens maar kón doen! Mijn dochtertje had haar medicijnen binnen, was warm en veilig in de buitenlucht en sliep zichzelf gezond. Dat maakte ik mogelijk met alles wat ik in me had. Ik was ondanks alle kak, braaksel en nachtelijk waken alleen maar geduldig en troostend voor haar gebleven (dat had dat arme hummeltje ook wél verdiend). Wat werd er in hemelsnaam op dat moment meer van mij verwacht dan dat? Wel beschouwd was ik in die dagen waar ik zo negatief over had geoordeeld, zeer oké als moeder. Ik nam zeeën van tijd voor mijn dochtertje. Ik deed met heel mijn hart wat het moment van mij vroeg, ook al was ik aanvankelijk doodop. En meer dan ‘in het moment handelen’, werd en wordt nog steeds niet van mij gevraagd. Van niemand trouwens. Hoe bedoel je ‘mislukte’ moeder? Wat wilde ik nu nog meer van mezelf? Wat had ik mezelf te verwijten? He-le-maal niets. Ik kón binnen de gegevenheden niets meer en niets beters doen. De lat mocht veel lager gelegd worden dan ik mezelf had aangedaan. Mijn geluk en zelfbeeld hingen gewoon af van hoe ik aankeek tegen wat ik deed en wat me overkwam.
Dat besef scheen plots zo helder op mijn leven als moeder, dat ik meteen en voorgoed én op een diep niveau opnieuw naar mezelf en mijn omstandigheden ging kijken; oneindig veel positiever. De rest van de week werd één intense wandelmarathon. We genoten allebei. Het gevoel van ingebed zijn in de natuur en in een zelfs nog groter geheel ademde ik in met diepe teugen. Ik liet het dankbaar in me resoneren en vervolgens goot ik het in liedjes en vertelseltjes voor mijn kind. Wandelmarathon? Wat zeg ik, het had meer weg van een meditatie. Een herbronning.
Gsm’s waren er nog niet. Mijn man had via de vaste telefoon van zijn tante (die daar niet permanent woonde, maar wel was langs geweest) gehoord over de enteritis. Hij verwachtte toen we weer thuis belandden – zo vertelde hij later – twee wrakken: een groot en een klein. Tot zijn verbazing zag hij echter alleen maar kracht en rust binnenkomen.
Daar gaat een mens voor op retraite.
(*) ‘It takes a village to raise a child’. Een van oorsprong Afrikaanse zegswijze die uitdrukt dat er een hele gemeenschap voor nodig zou zijn om een kind alles te geven wat het nodig zou hebben. (**) Nu enterol geheten
Afbeelding: eigen foto, op de binnenplaats van een boerderij in de Zwalmstreek: detail landbouwwerktuig of kunstwerk, het is maar hoe je het bekijkt. Redactie: Petra Hoetz en Rebekka Rogiest
Omwille van een (niet orthodoxe en niet van geboorte) Joodse vriendin die ik al ken sedert mijn twintigste, houd ik mijn mening over de Joods-Palestijnse toestanden op Facebook onder de radar. Een mening die ik trouwens al heb sedert mijn verschillende verblijven in Israël van lang geleden en recenter. Israël, waar ik zowel Joodse als Palestijnse vrienden heb. Ik ben op allebei even zeer gesteld, maar als ik met een helikopter view neerkijk op het kolonistengedrag daar, moet ik constateren dat het niet veel beter is dan kolonisatie wereldwijd, al eeuwenlang.
Als mijn buurvrouw, die geen balkon heeft, het zich gezellig maakt op het mijne omdat haar God zijn zogezegde favoriet in het oor heeft gefluisterd dat het bewuste balkon eigenlijk haar toebehoort, ga ik ook niet zomaar opzij om me op het toilet te laten opsluiten. Al heeft die buurvrouw nóg zoveel ellende meegemaakt in haar leven en al is ze nóg zo’n goed mens, vroeg of laat zou ik gaan revolteren. Tijdens mijn vele, intense ontmoetingen met beide partijen, de Joodse en de Palestijnse, ben ik alleen maar meer gesterkt in mijn persoonlijke mening én tegelijkertijd ook in het besef dat er natuurlijk twee ingewikkelde verhalen spelen met een uiterst emotioneel beladen, lange voorgeschiedenis.
Mijn joodse vriendin kreeg in de loop van onze vijfenveertig- jarige vriendschap drie prachtige kinderen, op wie ik via Facebook, een kraamvisite, haar verhalen en verder vanuit de verte zeer gesteld raakte. Toen Hamas aanviel, was ik er dan ook onmiddellijk bij om dagelijks naar het welzijn van haar drietal te vragen (zelf leeft ze tegenwoordig elders). Eén van hen, wonend in Tel Aviv, slaapt elke nacht in een schuilkelder. Ik leefde me in in wat voor machteloze angst mijn vriendin moest zitten. Met dat dagelijkse medeleven zei ze blij te zijn en ze nam het me kennelijk niet kwalijk dat ze geen ondersteuning van mij kreeg op haar felle pro-Israëlische slachtoffer propaganda. Mijn mening over de politieke situatie hield ik er buiten, zoals al die jaren al.
Totdat ik een paar weken geleden een (niet eigen) bericht postte, dat ik te belangrijk vond om omwille van haar te negeren. Het betrof de uitspraak dat er niet één verhaal is, maar meerdere. Dat niet enkel de joodse slachtoffers bij naam genoemd moeten worden maar ook de Palestijnse. Palestijnen hebben ook namen, hoewel in de periode volgend op de eerste aanval van Hamas de neiging bestond om hun dodental in nummers uit te drukken. Het was een indringende oproep tot menselijkheid ten opzichte van onschuldige burgers aan beide zijden.
Verder bleef ik me op de hoogte houden van het wel en wee van de vriendin en haar gezin. Althans, dat probeerde ik, maar ik ving plots telkens bot. Uiteindelijk heb ik gecheckt: en ja hoor, ik was na vijfenveertig jaar onmiddellijk na mijn post en zonder één woord ontvriend. Zoals in conflicten zo vaak gebeurt, werd elke vorm van vermenselijking van de tegenstander geweerd. Los van de klap die de situatie me gaf, en die ook zij kennelijk aan mijn post had overgehouden, heeft het me weer met de neus erop gedrukt hoe genadeloos en radicaal destructief recht kan zijn. Een recht op vergelding en vernietiging dat mensen wanneer hen veel is aangedaan vaak oprecht denken te hebben. Een recht waarmee een zwaar geplaagd volk zich in Palestina heeft breed gemaakt. Terwijl dat echt maar een heel smal landje is.
Afbeelding: Eigen foto, militaire begraafplaats Margraten (NL) Redactie: Petra Hoetz
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.