Destructief recht, deel 1 

Omdat ik onlangs een petitie ondertekende tegen de schending van de mensenrechten in de Gazastrook en daarbij mijn telefoonnummer en e-mailadres opgaf, had ik prijs. Het resulteerde in een telefoontje van een Amnesty International medewerkster. Of ik een momentje had. Normaal probeer ik zulke intrusies te vermijden, maar nu bedacht ik me. Bij nader inzien had ik dat momentje waarom ze vroeg eigenlijk wel en ik ging ervoor zitten. Dat ik uiteindelijk gevraagd zou worden om een maandelijkse bijdrage zag ik natuurlijk op mijn sloffen aankomen en dat was ook oké.

De dame aan de telefoon had zich na haar pensioen volledig op het gevecht voor de mensenrechten gestort. Ze was goed op de hoogte van wat er gaande was, onder meer in de Gazastrook, en we raakten steeds dieper in gesprek, want het onderwerp heeft ook mijn hart. Speciaal in dit geval, omdat ik zowel Joodse als Palestijnse vrienden heb en meerdere malen in Israël was; een keer maandenlang. 

Zij raakte er ook maar niet over uit dat een volk dat zelf zo verschrikkelijk veel geleden heeft als het joodse, andere bevolkingsgroepen zo weinig ademruimte gunt. “Ze weten toch hoe erg het is om onderdrukt en uitgemoord te worden? Waarom doen ze het dan anderen aan?” Haar verstand stond erbij stil. Maar goed, ze had die dag nog meer telefoontjes te plegen en uiteindelijk concentreerden we ons op de verwachte zakelijke overeenkomst. Daarna bedankte ze me hartelijk voor mijn bijdrage, maar ook nog eens speciaal voor ‘het fijne gesprek’ en ineens kreeg ik zin om iets meer duiding te geven aan de ogenschijnlijke tegenstrijdigheid die zij maar niet verteerd kreeg. 

“Hebt u toch nog een momentje?” vroeg ik op mijn beurt. Had ze. En ik vertelde haar kort dat ik psychotherapeut ben en begon haar het principe van destructief recht uit te leggen; een principe dat zich in het gevoelsleven van iemand kan gaan nestelen als hij zelf veel onrecht heeft ervaren.
Een kind dat geregeld slaag heeft gekregen, groeit niet per se uit tot iemand die anderen spaart op dat vlak. Het loopt de kans een volwassene te worden die er juist van overtuigd is dat hij het recht heeft om de ander pijn te doen.
Een kind wiens hele jeugd in het teken heeft gestaan van een vechtscheiding, waarin het veel heeft moeten liegen om beide partijen tevreden te stellen, kan uitgroeien tot een manipulatief persoon. De manipulator, die (vaak onbewust) ervaart het grootste recht te hebben op liegen en op het uitspelen van partijen. Een volwassene die werkelijk het gevoel heeft in zijn recht te staan als hij destructie aanricht.
Een vrouw die jarenlang huiselijk geweld heeft ondergaan en later, na de scheiding, geen genoegen neemt met een uitleg op kindermaat, maar haar kroost in tegendeel opzadelt met de akeligste, gewelddadigste details.
Ik heb weet van een kind dat alles over het kennelijk treurige intieme leven van de ouders via moeder aan moest horen, waarbij vooral vaders gekluns in het licht werd gezet.
Een cliënt die een jeugd van oeverloze mentale verwaarlozing achter zich heeft, schreef me ooit een venijnige brief over mijn zogezegde nonchalance, nadat hij had gehoord dat ik dat jaar een maand vakantie zou nemen in plaats van drie weken. 

De rekening wordt aan (meestal onschuldige) derden gepresenteerd. Destructief recht wordt daarom ook wel de roulerende rekening genoemd. Iemand die veel in een machteloze positie heeft gezeten en dit bewust of onbewust als bedreigend heeft ervaren, kan later een beroep kiezen waarin macht kan worden uitgeoefend over anderen. Schrik niet, daar zitten echt niet alleen kaakchirurgen, beulen, deurwaarders en politieagenten bij, maar ook binnen de zorg kan door de destructief gerechtigden onbewust macht worden uitgeoefend over mensen die in een zwakkere positie staan. Kijk maar rond in bejaardentehuizen en eerlijk gezegd ook binnen de psychiatrie en -o help- in vrijwilligerswerk. Een ander voorbeeld is dan weer het hondenbaasje dat vroeger geen controle had (bijv. domineerde een onbetrouwbare vader of een ziekelijk perfectionistische moeder diens jeugd) en als volwassene de controle grijpt over een wezen dat net zo machteloos is als hij destijds was: een huisdier dat zijn baasje ondanks heel veel wangedrag trouw zal blijven. Een hond, die tot in extremis wordt gedrild, of mishandeld. Ik had vroeger contact met een vrouw die levenslang gebeefd heeft voor haar tiran van een vader. Stokoud werd de man natuurlijk en op zijn begrafenis klonken niets dan lovende woorden van zijn devote dochter. Haar eigen kinderen pamperde ze en prees ze de hemel in onder het devies “Zij mogen niet meemaken wat ik moest verduren.” (Strontvervelende, hooghartige jongens werden dat, net kloontjes van hun opa.) Bij haar honden echter, kreeg haar onderbewustzijn de overhand. Ze was een echte slavendrijfster. Elke gram eigen wil werd uit die beesten gedrild. Ze gedroegen zich een stuk beter dan haar zoons, dat dan weer wel. Het is een oud verhaal. 

De tragiek is, dat alle destructief gerechtigden, hoe onsympathiek soms ook, zelf geleden hebben en ‘gewoon’ de rekening daarvan doorgeven. Meestal onbewust. Deze lijn, die door meerdere generaties heen kan spiralen, valt te doorbreken met erkenning van het onrecht wat hen door derden of door het leven is aangedaan. Het is helend om serieus genomen te worden als slachtoffer van iets dat onheil in jou heeft aangericht. Denk bijvoorbeeld aan de rechter die erop stond om de slachtoffers/overlevers van Epstein toch nog een dag lang aan het woord te laten tijdens een proces dat naar aanleiding van zijn zelfdoding eigenlijk op dat moment stilgelegd had kunnen worden. Die dag van publiekelijk begeleid, beluisterd en geloofd worden, na alle jaren van ontkenning en bagatellisering van hun verhaal, omschrijven ze als een van de beste momenten in hun tot dan toe moeilijke levens. Wellicht was het de start van een helingsproces. Een dergelijk proces is echter geen kwestie van een namiddagje de balans opmaken. Het is lang en intens werken. 

Redactie: Petra Hoetz 

Afbeelding: eigen foto v deel vh embleem van Amnesty International (www.amnesty-international.be) 

Bonus

Als stiefouder of plus ouder is de kloof tussen je best doen en het goed doen soms diep.

Het leven heeft mij uitgedaagd met een paar heftige zaken, zoals verschillende langdurige relaties/huwelijken. Eén met een gescheiden man en drie met weduwnaars. Klinkt wel heavy als ik het zo opschrijf. Het is echter dagelijkse kost, die me niet zwaar op de maag ligt: een vensterbank vol potten met de grassoort die ook op het graf van de overleden partner groeide. Haar foto erbij. Een kleine urn met wat as van de andere echtgenote in mijn boekenkast. Het zilveren medaillon met foto onder het t-shirt van mijn eerste partner.

Het hebben van pluskinderen en ex-pluskinderen (die deels na de scheiding van hun vader in mijn leven bleven) was een meer gelaagde uitdaging. Ik heb aardig wat ervaring bij elkaar gesprokkeld als stiefmoeder, plusmoeder, bonusmoeder, hoe je het ook noemen wilt. Maar ook als nieuwe partner die moeilijk geaccepteerd werd door een vorige partner en daaruit volgend diens achterban of door die van een overleden vrouw.

Daarbij is me in de loop der jaren een en ander opgevallen. Onder meer dat je als stiefouder soms weinig recht hebt op een mening en dat het ontbreken van dat recht zich uitstrekt tot je partner. Want wat die beweert, zal wel ingefluisterd zijn door …. HAAR, dat nieuwe mens. Een vroegere partner schreef eens een boze brief aan zijn moeder, een vrouw die ik nooit heb leren kennen omdat mijn lief met haar gebroken had. De ophefmakende brief werd beantwoord en hem vergeven (maar wel in haar testament gelegd) in het licht van moeders aanname dat “die Evamaria er wel achter zou zitten.” We waren onbekenden voor elkaar, ik was nog maar net opgedoken, maar plots was ik -niet zij, noch haar zoon- verantwoordelijk voor de afscheuring die al tijdens zijn puberteit was ingezet.

In een keurig berichtje probeerde ik jaren eerder binnen een andere setting te benoemen waar mijn partner over struikelde in zijn pogingen tot contact met zijn kind omdat het uiten ervan hem zelf niet lukte, maar hij er wel over bleef foeteren tegen mij. Dat het gewoon eens rechtstreeks besproken moest worden, wilde hij wel van me aannemen, maar: “Doe jij maar.” Ik deed, hij las en keurde het goed. Stuurde het vervolgens naar zijn kind door via zijn eigen account, maar onder mijn naam. Daarop herkende de ander duidelijk dat dit niet van vader kwam en werd het verticaal geklasseerd. De conclusie dat het soort taal niet van hem afkomstig was, was terecht. Maar weinig opzienbarend, omdat ik mijn bericht al met die mededeling begonnen was. Het mocht niet baten; beiden werden we fijntjes monddood gemaakt.

Drie voorbeelden van de honderden. Ik snap het allemaal wel. Maar leuk is anders. En onrecht steekt. Ik deed tot voor kort mijn uiterste best, maar de kloof tussen je best doen en het goed doen, is soms diep. Wat ik het meest bizarre vind, is dat van elk goed koppel wordt verwacht dat het elkaar steunt en inspireert. Maar als niet-eerste vrouw, dien je kennelijk achter een wand van gewapend beton naast je eigen man te overleven, want plots wordt het principe van wederzijdse beïnvloeding dan vertaald in ‘manipulatie.’

Ik verwacht niet het onmogelijke, vertrouwd als ik ben met allerlei vormen van rouw, die je zeker ook in nieuw samengesteld gezinssituaties aantreft. Sterker, deze gezinnen zijn gestoeld op verlies. Ik heb begrip voor de vooringenomenheid, het wantrouwen, het verdriet, de pijn en jaloezie, de loyaliteitsconflicten, de competitie & machtsstrijd en zelfs de haat die daarbij kunnen komen kijken. Ik heb zelf onderweg ook mijn wanhoopsmomenten- en zelfs periodes gehad en daardoor  schoonheidsfouten gemaakt, vooral toen ik nog niet zo met het concept vergroeid was.

Ondanks een ruime portie begrip van mijn kant voor alle partijen, blijft het schuren dat ik nog nooit, in mijn bijna veertigjarige stief-, plus-, bonuscarrière ook maar iets van aangetrouwde familie gehoord heb in de richting van een werkelijk compliment. Toch verdiende ik dat van tijd tot tijd weleens. Waaraan ik leerde herkennen dat men iets waardeerde of onmogelijk af kon breken, was: een diepe stilte. Ik leerde dat als opluchting ervaren. Oef, het was niet fout!

Toen ik het vermoeden kreeg dat een stiefkindje van drie niet goed hoorde en daarom zo abnormaal slecht sprak, stuurde ik die boodschap met hem mee toen mijn partner zijn peuter bij zijn ex-vrouw, de moeder, afzette. Mijn mening werd daar ontvangen als ‘een typisch overdreven kleuterleidstersopmerking’ (*), mijn partner was ‘de sukkel die in die betweterige onzin meeging’ en … er werd nadrukkelijk niets ondernomen. Een jaar later liet de ex weten dat op school geconstateerd was dat hun kind gehoorproblemen had en buisjes in de oren zou krijgen. Ze bracht het alsof het nooit eerder een onderwerp was geweest en ze de buisjes zelf ontworpen had. Mijn terechte tip werd niet gehonoreerd, maar tegen me gebruikt. En tegen het kind, wat een jaar eerder verlost had kunnen zijn van alle gehoorproblemen. Ook hoorde ik nooit: “Wat fijn dat de papa zijn kinderen de laatste tijd zo trouw belt. Zijn we niet van hem gewend. Daar zul jij wel iets mee te maken hebben?” Of: “Tof dat de kindjes zo lekker eten in het weekend, ze hebben het er thuis over. Jij bent zeker de kok? Want de vader kon nog geen krop sla wassen.” Ze móchten van hun moeder mijn eten niet lekker vinden, werd me veel later verteld. Of: “Wat fijn dat je ruimte in je huis maakt voor die grote, prachtige trouwfoto van onze gestorven moeder, vader is daar zó blij mee.” Nee, ze vonden dat die foto niet bij hun vader en zijn nieuwe vrouw in huis hoorde te hangen. Ze gniffelden er laatdunkend om en stootten elkaar ervoor aan. Volgens hen ‘eigende ik me hun moeder toe’, begreep ik uiteindelijk. Voor mijn ex-man en mij hoorde ze er echter gewoon bij. Een pracht van een vrouw, waarmee hij 40 jaar gelukkig getrouwd was geweest. Zo’n gelukkig gezin ook, dat ik wenste dat het dit verlies en de erop volgende neergang nooit had mee moeten maken.

Een risico van plusouderschap is dus dat je ofwel níet bestaat ofwel in het negatieve.

Wat ik zeker niet mag overslaan, is de mij toebedeelde rol als bank, helpdesk, vraagbaak en klaagmuur. Die is inherent aan mijn karakter of beroep (de kip en het ei) en ik heb er dan ook tientallen jaren zonder aarzeling gehoor aan gegeven. Er was veel nood, doordat ouders gestorven waren of anderszins afwezig. Maar nu zijn de kinderen allemaal veertigers of ouder, met wie ik net te lang een relatie had die uit balans was. Als ik een hele website voor de één schrijf, teksten redigeer van de ander, een fiets uitleen aan een derde die hem prompt laat stelen, een ander in mijn afwezigheid een verblijf in mijn appartement gun terwijl die het achterlaat als een zwijnenstal, en ze komen daar met geen enkel woord meer op terug, klopt het toch niet meer? (**) Dit zijn zaken die ik van mijn eigen kinderen niet accepteer.

“Ik ren dus ik ben” was voor mij zeker een thema binnen mijn stiefmoederschap; tot alles bereid om mijn goeie wil te tonen. En dat wordt natuurlijk gevoeld, wat disbalans in de kaart speelt. Het elastiekje is daarom vaak uitgerekt geweest en onlangs gebroken. En eigenlijk … mag dat ook wel eens; ik ben nu vijfenzestig en één van de weinige voordelen van mijn stief-positie is, dat ik me geruisloos ietwat kan distantiëren. Niet te verwarren met tegenwerking; ik blijf trouw aan de zaak, maar op waakvlam. Met andere woorden, ik ben met plusouderpensioen gegaan.

* Ik heb ooit in het bijzonder onderwijs gestaan.

** omdat deze column persoonlijk is en over echt bestaande en eventueel herkenbare mensen gaat, is het belangrijk om te nuanceren dat je een groep individuen nooit over eenzelfde kam mag scheren, ook deze niet. Het is vaak een minderheid die de sfeer bepaalt.

Eigen foto: Golf van Eilat

Redactie: Petra Hoetz

Nabijheid

Laten we het in de nadagen  van het feest van de onbevlekte ontvangenis eens hebben over seksualiteit. Eerder is het er nooit van gekomen, behalve in verband met uitwassen ervan, zoals incest en verkrachting. Ik ben geen seksuoloog, maar natuurlijk komt het onderwerp in mijn praktijk geregeld ter sprake. Het is één van de hete hangijzers tussen koppels. Meestal door de vervelende biologische gegevenheid dat een paar niet altijd een gelijklopend libido heeft. De klassieker, dat de man meer zin heeft dan de vrouw, is één van de vele variaties.

In dit geval vertelde een vrouw mij over haar zeer gewaardeerde vriend. Eén van die mannen die altijd zin heeft. Maar ook één met een diep respect voor de ander. Hij dringt zich op intiem vlak nooit op en gaat enkel in op een vraag of uitnodiging en dan nog alleen als die van harte is. Totdat haar menopauze roet in het eten gooide, hadden ze samen een uitbundig en innig liefdesleven. Daarna zakte ze binnen een jaar tot beneden het vriespunt. Het moeten nemen van een behoorlijke dosis antidepressivum, maakte elke vorm van ‘antivries’ nog eens temeer onmogelijk. Wat een verlies voor die twee. Een verlies waar zij minder direct onder leed dan hij. Hij bleef op zijn honger, terwijl zij gewoon niets voelde, enkel schuld. Erover praten ervoer ze als te pijnlijk en te riskant (zou hij bij haar blijven?). Terwijl hij haar afgenomen aanwezigheid op intiem vlak respecteerde, zelfs zonder haar uitleg. Ook kusjes, aanrakingen, een onschuldige streling … alles ging ze handig uit de weg. Niet omdat ze niet meer van hem hield. Maar omdat ze bang was om iets bij hem in gang te zetten wat ze niet meer kon beantwoorden. Dan maar liever niets.

Met dat relaas kwam ze bij mij terecht. Zoals ik al vermeldde, ben ik geen seksuoloog en dat zei ik haar ook. Van mij krijg je geen oefeningen, nieuwe standjes, en meer van die recepten, die echt schijnen te kunnen helpen. Maar wel had ik aan haar de vraag waarom ze deze klaarblijkelijke parel van een man in godsnaam geen inzicht gunde in het waarom van haar terugtrekking. Toen kwamen de boven vermelde bezwaren.

Maar … ze nam mijn vraag mee naar huis. En thuis deed ze er iets mee. Ze legde haar vriend na twee jaar stilte uiteindelijk onomwonden uit dat het er voorlopig niet meer inzat voor haar, dat ze niet kón en dat ze het vreselijk vond voor hem. Dat ze hem ook fysiek bijna niet meer in haar buurt verdroeg door die constante angst hem ten onrechte hoop te geven. Allebei in tranen. Toch kwam de kern van zijn antwoord  neer op: “Ok, het is wat het is. Mijn behoeftes zijn mijn verantwoordelijkheid, niet de jouwe. Maar wat kan nog wél voor jou?” Dat bleek, als de ‘dreiging’ van seks eraf viel, nog heel wat nabijheid te zijn. Op het moment dat zij duidelijk werd over wat ze niet kon, kwam er ruimte voor wat er wél kon. Misschien moeten ze nu verder met professionele seksuele hulp,  maar in elk geval maakte één enkele vraag dat ze nu ook fysiek weer een liefdevol koppel zijn, zij het  zonder regelrechte seks. Ze drukt het zo uit: “Het stroomt weer tussen ons!” Het belang van emotionele eerlijkheid en dus oprechte verbinding kan niet genoeg benadrukt worden wat mij betreft. Dát creëert nabijheid.

Redactie: Petra Hoetz

Afbeelding: eigen  foto, bos in Nederland

De Grote Wieg

Sommigen, ik hoop velen, is het gegeven om hun baby’s te dragen, ter wereld te brengen en op te voeden binnen een hecht sociaal netwerk; ‘de grote wieg’ zoals ik dat wel eens noem, de familiale omhulling en het vriendenweefsel om je heen. “It takes a village…” (*). Anderen hebben minder geluk en dan kan opvoeden wel eens een barre, eenzame tocht worden. Een tocht tijdens welke je ten onrechte kan gaan denken dat je geen goede ouder bent. Omdat er bij jou dingen moeizaam gaan die bij anderen gladjes lijken te verlopen. Voor de talloze overwerkte moeders die zichzelf in eenzaamheid hullen en het gevoel hebben veel te vaak te falen, voor hen is dit schrijven vandaag.

De ‘wieg’ waar ik na een landverhuizing in was terecht gekomen, was als een eenzame woestijn. Erger zelfs, in een woestijn word je met rust gelaten. Maar ik kwam terecht in een zwaar behoudend ‘dorp’ waar ik niemand kende en dat vijandig reageerde op vreemdelingen, met name op Nederlanders. Een dorp waar ook niemand mijn moeder had gekend die datzelfde jaar gestorven was en waar mijn verleden dus quasi niet bestond. Een dorp waar ik als ‘Hollands blondje’ en ‘tweede vrouw van’ met over elkaar geslagen armen en gesloten luiken verwelkomd werd en waar een alternatieve tandarts mij (met een van zijn vele inmiddels beruchte ingrepen) een serie kaakoperaties in sleepte waar ik nog dagelijks last van heb. In dat dorp, in dat klimaat zette ik mijn kinderen op de wereld.

Ik ben een geboren moeder, dus op dat vlak zat het wel goed; ik genoot volop van beide kinderen. Tegelijkertijd echter, liep ik keihard op tegen intense vermoeidheid, eenzaamheid en rouw. Het samen zijn met een carrièreman (zij het fijne vader als hij er was) die ook nog eens jarenlang tijdens de weekends en vakanties een complete universitaire studie afmaakte en vervolgens ging voor een doctoraat, maakte dat ik teveel te alleen deed. Dat mijn schoonouders mij, als tweede vrouw van … het licht in de ogen niet gunden, hielp ook niet.

Ik ben een vrouw met een behoorlijke dosis veerkracht, maar op een dag veerde ik, tegen de goede gewoonte in, niet meer op. Het geïsoleerde leven, de vermoeidheid, ontworteling en morfinederivaten (dank u, meneer de tandarts) hadden me gekraakt. We hielden ‘crisis beraad.’ Daar waren mijn toenmalige man en ik goed in geworden. Een weekje bekomen in de eeuwen oude hoeve – in de prachtige Zwalmstreek – die behoorde aan de tante van mijn man, leek ons een idee. De natuur daar en de stilte zouden wonderen doen, wist ik. Hoe ik er moest komen, wist ik minder goed, want de snelweg, met zijn overmaat aan prikkels en gevaar, leek mij de hel. Ik kon echt niets meer verdragen. Maar het moest. Wat het extra spannend maakte, was dat achterin een kostbaar bundeltje lag waar niets mee mocht gebeuren, mijn babydochter. Ze was nog te klein om met gerust hart een week aan een verstrooide en studerende papa over te laten. Ze moest dus mee op retraite. Een stil en zacht meisje. Dat hoopte ik nog wel te redden.

Goddank veilig aangekomen, settelden we ons in een klein kamertje met schattig roze bloemetjesbehang. Een flink, ouderwets bed tegen de buitenwand. Door een bescheiden raampje hadden we een heerlijk uitzicht op een naar de bosrand afhellende boomgaard met kleine vijver onderin. Dat bed werd ons nest. Dat was mijn wereldje. Als je wil, mijn wieg. Hoe simpeler, hoe beter. Dit kon ik behappen en ik was dankbaar tot in mijn beenderen. Er was geen verwarming, wel een Leuvense stoof in de living ernaast, de tussendeur liet ik open. Ik hield ervan, heb nooit moeite gehad met leven in primitieve toestanden. Het raam naar de boomgaard zette ik ‘s nachts wijd open voor de frisse, verrukkelijke buitenlucht. Ik sliep hoopvol en verzaligd in, er even hélemaal uit; het zou allemaal wel weer goed komen. Het moest.

Die nacht werd ik wakker in een ellendig nat en stinkend bed. Mijn dochtertje had overgegeven en had diarree. Ik verschoonde de boel, legde een extra meegebrachte slaapzak neer, gooide de was in het ligbad (wasmachine en douche niet aanwezig) en kroop met mijn baby dicht tegen me aan in het nu weer warme knusse, droge holletje. Dat hadden we óók weer overleefd; goed bezig. Totdat ik opnieuw wakker werd. Alles weer stinkend, nat en onder de diarree. Maar hé, het was herfst, dus ik had mijn wijde donsjas bij me en wat truien. De tweede lading vuile was gooide ik bij de vorige in het bad en eenmaal verschoond, kroop ik met mijn dochtertje op mijn buik (zij in schone kleertjes plus mijn trui, ik in trainingspak plus trui) in mijn winterjas. Die ritste ik om ons tweetjes heen dicht. Fantastisch geregeld, vond ik, morgen een nieuwe dag. We kwamen er wel. Het moest.

De volgende ochtend kreeg ik tussen het gekerm van mijn dochtertje door in bad de hele boel (ja, ook een derde portie) met de hand min of meer schoon en hing alles op stoelen rondom de stoof te drogen. Buiten regende het. Maar het ergste zou nu wel achter de rug zijn. Het ging echter door, twee dagen non stop. Regen, huilen (uiteindelijk wij beiden), overgeven, diarree, wassen, drogen en steeds inventiever worden om aan droge spullen te komen (onder meer een tafelkleed en een prikkende sprei van de muffe zolder). At ik? Ik weet het niet meer. Wellicht wel. Ja, ik herinner het me nu ik dit schrijf: blikjes ravioli en dergelijke opgewarmd op de Leuvense stoof. Wow, keukenprinses. De onbekende dorpsarts liet op zich wachten, maar kwam uiteindelijk en constateerde: zware enteritis. Ze kreeg een spuitje tegen uitdroging en een middel dat ik sindsdien permanent in huis heb. (**)

Bovenop de schuld die ik al voelde (omdat ik me ondanks mijn twee schattige kinderen zo triest, eenzaam en ontoereikend voelde), had ik nóg eens een enorme deuk in mijn zelfvertrouwen als moeder opgelopen: ik kon niet eens een week alleen voor mijn dochtertje zorgen. Nergens anders had ik zoiets belabberds gezien. Overal om mij heen leken de huishoudens in gestroomlijnde, glanzende orde. Mijn eigenwaarde bereikte een zorgwekkend dieptepunt. Ik zag het allemaal even niet meer zo helder.

Op dag drie maakte de plenzende regen tegen onze kleine ruit plaats voor een warm herfst-zonnetje. Ik beëindigde mijn dagelijkse handwas, hing deze om de Leuvense stoof heen, en besloot dat ik iets moest met de plotse weersverandering: ik zou een heldhaftige poging doen om mijn gebied wat uit te breiden door te gaan wandelen. Dochtertje in de buggy was totaal moe gehuild, maar werd stil toen ik de buggy kantelde op de achterwieltjes. Niet ideaal voor mijn rug, wel top voor haar. Ze was goed ingepakt, de zon scheen op die lieve bolle wangetjes (factor 30 erop) die ons altijd zo ontroerden. Ze viel snel in slaap en zonder dat ik het wist, was mijn grote wandeling begonnen. Naar de neuzen van mijn schoenen en de grond van de bekende landweggetjes kijkend en met mezelf overhoop liggend, zette ik de ene voet voor de andere… Andere kindjes zitten nu keurig in crèches of bij liefhebbende opa’s en oma’s. Hun moeders maken carrière of bakken thuis perfecte pannenkoeken met zelf getapte ahornsiroop erop. Ze kunnen het zingend en met de ogen dicht. Ik kan niks, zie mij hier jankend en in mijn eentje rondsjouwen met een kind dat ik niet eens gezond kan houden. Waarom kan ik het niet alleen? Waarom moest ik zo verdomde moe worden dat ik zo’n verrekte retraite nodig had? Waar wás toch iedereen?? Haaallooooooo? Was er dan helemaal niemand meer? Ach ja, natuurlijk wel; óf dood óf bezig met nuttige, fijne dingen doen met grote vriendenkringen uit hun vroegere scoutsleven in hun veilige, eigen, geordende huizen in vertrouwde dorpen waar ze al hun hele leven woonden. Ik had alles achtergelaten in mijn thuisland en kreeg het aantal verhuizingen gewoon niet meer opgeteld. Het tolde rond in mijn kop tot ik er bijna gek van werd. Wat had ik mezelf en in het verlengde daarvan mijn kinderen aangedaan? Zelfs een fatsoenlijke oma kon ik hen niet bieden.

Na een uurtje kwam ik weer aan bij de hoeve. Het werd tijd om wat te eten. Maar kijkend naar mijn dochtertje in diepe slaap, besloot ik er nog een ronde aan vast te plakken. Niemand wachtte op me. De tijd moest worden gedood en vooral – Dank U – mijn kind leed eventjes geen pijn. Ik begon tijdens ronde twee, en vervolgens drie, meer om me heen te kijken; naar de zwart omgeploegde heuvels en velden die afstaken tegen de felblauwe lucht, de bomen als gouden fonteinen van licht, de práchtige hoeves met hun oranje daken, maar ook de zalig rommelige erven, met af en toe de ouderwetse mesthoop er middenin. De dampende hopen die je hier niet meer ziet. En dan die betoverende geur van houtvuur… Verdorie wat mooi toch allemaal! Of ik mezelf psychisch de pan in liep te hakken of niet, ik was er hoe dan ook onderdeel van. Net als dat dierbare bundeltje in die buggy die ik voorttrok door de velden. Wij samen, opgenomen in dat heerlijke herfstlandschap… Wij hoorden tóch nog ergens bij, drong tot me door. Was dat geen wonder? De gevoelens van isolatie vielen goeddeels van me af. De eenzaamheid werd plots relatief.

Na twee uur kwam er nog een ronde bij. En nog een. Het werden er vijf… Mijn dochtertje sliep al die uren lang. Ze sliep zoals ze in geen dagen en nachten (en eigenlijk maanden) geslapen had. En ik liep en liep en liep en werd het maar niet moe. Tijdens de laatste twee rondes drong tot me door wat ik in wezen aan het doen was: alles wat een mens maar kón doen! Mijn dochtertje had haar medicijnen binnen, was warm en veilig in de buitenlucht en sliep zichzelf gezond. Dat maakte ik mogelijk met alles wat ik in me had. Ik was ondanks alle kak, braaksel en nachtelijk waken alleen maar geduldig en troostend voor haar gebleven (dat had dat arme hummeltje ook wél verdiend). Wat werd er in hemelsnaam op dat moment meer van mij verwacht dan dat? Wel beschouwd was ik in die dagen waar ik zo negatief over had geoordeeld, zeer oké als moeder. Ik nam zeeën van tijd voor mijn dochtertje. Ik deed met heel mijn hart wat het moment van mij vroeg, ook al was ik aanvankelijk doodop. En meer dan ‘in het moment handelen’, werd en wordt nog steeds niet van mij gevraagd. Van niemand trouwens. Hoe bedoel je ‘mislukte’ moeder? Wat wilde ik nu nog meer van mezelf? Wat had ik mezelf te verwijten?  He-le-maal niets. Ik kón binnen de gegevenheden niets meer en niets beters doen. De lat mocht veel lager gelegd worden dan ik mezelf had aangedaan. Mijn geluk en zelfbeeld hingen gewoon af van hoe ik aankeek tegen wat ik deed en wat me overkwam.

Dat besef scheen plots zo helder op mijn leven als moeder, dat ik meteen en voorgoed én op een diep niveau opnieuw naar mezelf en mijn omstandigheden ging kijken; oneindig veel positiever. De rest van de week werd één intense wandelmarathon. We genoten allebei. Het gevoel van ingebed zijn in de natuur en in een zelfs nog groter geheel ademde ik in met diepe teugen. Ik liet het dankbaar in me resoneren en vervolgens goot ik het in liedjes en vertelseltjes voor mijn kind. Wandelmarathon? Wat zeg ik, het had meer weg van een meditatie. Een herbronning.

Gsm’s waren er nog niet. Mijn man had via de vaste telefoon van zijn tante (die daar niet permanent woonde, maar wel was langs geweest) gehoord over de enteritis. Hij verwachtte toen we weer thuis belandden – zo vertelde hij later – twee wrakken: een groot en een klein. Tot zijn verbazing zag hij echter alleen maar kracht en rust binnenkomen.

Daar gaat een mens voor op retraite.

(*)It takes a village to raise a child’. Een van oorsprong Afrikaanse zegswijze die uitdrukt dat er een hele gemeenschap voor nodig zou zijn om een kind alles te geven wat het nodig zou hebben.
(**) Nu enterol geheten

Afbeelding: eigen foto, op de binnenplaats van een boerderij in de Zwalmstreek: detail landbouwwerktuig of kunstwerk, het is maar hoe je het bekijkt.
Redactie: Petra Hoetz en Rebekka Rogiest

I.M. Maria Maes (tante Mieke)

Élk slachtoffer heeft een naam

Omwille van een (niet orthodoxe en niet van geboorte) Joodse vriendin die ik al ken sedert mijn twintigste, houd ik mijn mening over de Joods-Palestijnse toestanden op Facebook onder de radar. Een mening die ik trouwens al heb sedert mijn verschillende verblijven in Israël van lang geleden en recenter. Israël, waar ik zowel Joodse als Palestijnse vrienden heb. Ik ben op allebei even zeer gesteld, maar als ik met een helikopter view neerkijk op het kolonistengedrag daar, moet ik constateren dat het niet veel beter is dan kolonisatie wereldwijd, al eeuwenlang.

Als mijn buurvrouw, die geen balkon heeft, het zich gezellig maakt op het mijne omdat haar God zijn zogezegde favoriet in het oor heeft gefluisterd dat het bewuste balkon eigenlijk haar toebehoort, ga ik ook niet zomaar opzij om me op het toilet te laten opsluiten. Al heeft die buurvrouw nóg zoveel ellende meegemaakt in haar leven en al is ze nóg zo’n goed mens, vroeg of laat zou ik gaan revolteren. Tijdens mijn vele, intense ontmoetingen met beide partijen, de Joodse en de Palestijnse, ben ik alleen maar meer gesterkt in mijn persoonlijke mening én tegelijkertijd ook in het besef dat er natuurlijk twee ingewikkelde verhalen spelen met een uiterst emotioneel beladen, lange voorgeschiedenis.

Mijn joodse vriendin kreeg in de loop van onze vijfenveertig- jarige vriendschap drie prachtige kinderen, op wie ik via Facebook, een kraamvisite,  haar verhalen en verder vanuit de verte zeer gesteld raakte. Toen Hamas aanviel, was ik er dan ook onmiddellijk bij om dagelijks naar het welzijn van haar drietal te vragen (zelf leeft ze tegenwoordig elders). Eén van hen, wonend in Tel Aviv, slaapt elke nacht in een schuilkelder. Ik leefde me in in wat voor machteloze angst mijn vriendin moest zitten. Met dat dagelijkse medeleven zei ze blij te zijn en ze nam het me kennelijk niet kwalijk dat ze geen ondersteuning van mij kreeg op haar felle pro-Israëlische slachtoffer propaganda. Mijn mening over de politieke situatie hield ik er buiten, zoals al die jaren al.

Totdat ik een paar weken geleden een (niet eigen) bericht postte, dat ik te belangrijk vond om omwille van haar te negeren. Het betrof de uitspraak dat er niet één verhaal is, maar meerdere. Dat niet enkel de joodse slachtoffers bij naam genoemd moeten worden maar ook de Palestijnse. Palestijnen hebben ook namen, hoewel in de periode volgend op de eerste aanval van Hamas de neiging bestond om hun dodental in nummers uit te drukken. Het was een indringende oproep tot menselijkheid ten opzichte van onschuldige burgers aan beide zijden.

Verder bleef ik me op de hoogte houden van het wel en wee van de vriendin en haar gezin. Althans, dat probeerde ik, maar ik ving plots telkens bot. Uiteindelijk heb ik gecheckt: en ja hoor, ik was na vijfenveertig jaar onmiddellijk na mijn post en zonder één woord ontvriend. Zoals in conflicten zo vaak gebeurt, werd elke vorm van vermenselijking van de tegenstander geweerd.  Los van de klap die de situatie me gaf, en die ook zij kennelijk aan mijn post had overgehouden, heeft het me weer met de neus erop gedrukt hoe genadeloos en radicaal destructief recht kan zijn. Een recht op vergelding en vernietiging dat mensen wanneer hen veel is aangedaan vaak oprecht denken te hebben. Een recht waarmee een zwaar geplaagd volk zich in Palestina heeft breed gemaakt. Terwijl dat echt maar een heel smal landje is.


Afbeelding: Eigen foto, militaire begraafplaats Margraten (NL)
Redactie: Petra Hoetz

“Fuck Fear”

Veel heb ik het al gehad over allerlei soorten van verlies en het omgaan daarmee. Een vorm ervan speelt zich al heel lang dicht bij huis af.

Zie hem komen. Een knappe dertiger, delicate beenderstructuur maar niet te dun. Ernstig, maar altijd in voor een kwinkslag. Intelligent en gevoelig. Dat hij fysiek al veel heeft geleden, zou je zien als je hem in shorts zou tegenkomen, maar op gewone dagen zijn enkel zichtbaar een paar tattoos.

De eerste die verscheen, was een lp op de binnenkant van zijn pols; hij is dj in zijn vrije tijd. Op zijn hart volgt een grote diamant. Symbool uit een lied* wat lijkt te gaan over zijn boezemvriend die suïcide pleegde op eenentwintig jarige leeftijd. Elders op zijn lichaam prijkt een ode aan die vriend. De diamant is tevens symbool voor de schoonheid en de kracht die kunnen ontstaan als gevolg van langdurige zware druk; een reminder voor zichzelf dat er ondanks alles nog mooie dingen kunnen komen. Om die tegen de angst in nog een kans geven, was op den duur echt niet simpel meer.

Vlak daarnaast een teken voor zijn oma die hij nooit in levenden lijve heeft gekend, maar die voor hem vertrouwd voelt. Iemand wiens gegarandeerde aanmoedigingen hij heel hard had kunnen gebruiken. Links van het oma-teken een maan die staat voor zijn petekind. En op dezelfde hoogte een kruisje met de initialen van zijn onlangs overleden peetoom of peter.

Gaan we iets lager, volgt het vogeltje met een dolk erdoor. Het is getatoeëerd op de arm waarmee hij jarenlang verbonden werd met het dialyseapparaat dat hem, wachtend op een donornier, in leven hield. De drang om zijn jeugdige vleugels uit te slaan kreeg de dolksteek van de gebondenheid aan het apparaat – de plaats waar het stond en de uren die voor hem gereserveerd waren- een ijzeren dieet en de diepe uitputting die opleidingen en werk twee decennia lang fnuikten.

Tevens is op zijn knie een plakker of pleister uitgebeeld; ooit de voortdurende aanwezigheid op zijn dialyse arm. Een teken tevens voor verwonding. De plek is gekozen vanwege het feit dat een kapotte knie deze op zich sportieve jongen meer gehandicapt maakte dan wegens nier dysfunctie nodig was geweest.

De verfijnde afbeelding van een waterflesje kon niet ontbreken, het flesje dat hij door zijn aandoening altijd en overal in fikse hoeveelheden met zich meesleept.

Hij heeft een goeie smaak en een competent tatoeëerder; alle plaatjes zijn mooi om naar te kijken. Een zwaardere om te verteren, maar even kunstig gemaakt, is een grote kruisspin op de achterkant van zijn onderbeen. Op de rug ervan geen gewoon kruis, maar het apothekersteken; zijn permanente afhankelijkheid van grote hoeveelheden medicijn. De poten van deze akelige spin? Dialysenaalden. Echter, op zijn andere been heeft hij diezelfde middag Fuck Fear laten zetten. Bezwering van de angst voor het verlies van zijn donornier en het opnieuw op een lange wachtlijst moeten komen met dialyse als tussenoplossing. Althans de vorige wachttijd duurde zeven jaar. Zeven jaar van wachten, stilstand en afhankelijkheid. Deze vrees is natuurlijk een schaduw op zijn leven. Maar zoals hij heeft laten optekenen: de bóóm in met die angst.

Twee zwaarden zijn gelinkt aan zijn liefde voor fantasie boeken (Lord of the Rings) en dé Disneyfilm uit zijn jeugd: Merlijn de Tovenaar.

Niet ontbreken mogen zijn logo als DJ en de eerste letter van zijn naam. Een spontane actie, samen met iemand die hem heel erg dierbaar is en die de zelfde voorletter in haar naam heeft. Tijdens een gekke bui was het voor hen beiden: “Hup, we doen het” … ode aan spontaniteit die zo lang aan banden lag.

Voor zijn zusje, lang de belangrijkste persoon in zijn leven, komt er binnenkort een bloem en voor zijn moeder en hem samen een teken uit de muziekwereld, hun gedeelde passie. Ook voor zijn halfzus en -broer is iets in de maak. Velen van wie hij houdt krijgen hun eigen symbolisch plaatsje op dat gelouterd lijf van hem. Elk op zijn tijd. Hij gaat langzaam en op intuïtie te werk.

Aan de achterkant van zijn dialyse arm, boven zijn elleboog ook nog het tekstje I wish**, uit een gedicht over de waan van het voortdurend wensen daar te zijn waar je niet bent. Dat te doen wat je niet kan en te hebben wat je niet bezit. Hiermee is deze jongen natuurlijk veelvuldig in een gevecht verwikkeld geweest. Ik lig hier machteloos tegen mijn muren op te bonken, terwijl buiten de levens van mijn leeftijdsgenoten en uiteindelijk ook hun kinderen zich ontvouwen.

Trouwens … kinderen krijgen wordt in verband met genen nog een heikel punt. Het was ook lang de ver-van-mijn-bed show; rond zijn twintigste hoorde ik hem zeggen dat hij te moe was om zelfs maar aan een relatie te denken. “Fysiek voel ik me tachtig.” Dat is toch schrijnend; op die leeftijd voor je gevoel een halve eeuw verliezen?

Maar een prachtig uitgebeelde pin-upgirl, die voorkomt op het logo van een biermerk, heeft hij laten zetten ter ere van een van tevoren iets te licht ingeschatte wandeling in de ruige natuur. Er werd onderweg nogal wat van hem  gevergd, maar hij zette door. Onder meer moest hij zijn vader helpen die in nood was gekomen. En voor het eerst in vele jaren besefte hij dat hij nog dingen kon, dat het leven hem dingen vroeg en toevertrouwde. Dat hij ertoe deed. Dat er nooit iets anders is dan het moment waarin je leeft en dat je dat intens kunt ervaren. Niets anders. Tijdens één enkele wandeling in de bergen smolten jaren van angst en woede weg. Hij besefte dat hij er nog iets van kon maken. Dat hij onderdeel was van een geheel en dat hij dat geheel bij nader inzien toch nog de moeite waard vond. Na vijftien jaar streek een weldaad aan verloren gewaande rust in hem neer. Een volledig nieuw vertrouwen. Een klik van jewelste! Zijn zusje, dat erbij was, wist van niets. Hijzelf aanvankelijk ook niet echt bewust, maar ze merkte op dat hij ‘zo chill’ was. Een bemerking die hem aan het denken zette over mogelijke genezing van zijn ziel en dat die zich eigenlijk al had aangekondigd. Aan het einde van die baanbrekende en loeihete tocht streek hij met zijn familie neer op een door wingerd overhuifd terrasje, waar hij herboren rondkeek naar een nieuwe wereld en genoot van een ijskoud biertje. Het biertje dus, waar de bewuste logo op stond. Dat beeld, dat scharnierpunt in zijn leven, moest een plaatsje krijgen tussen de tattoos. Weg met de woede, weg met de angst, weg met ‘overleven’: fuck it all en met name; fuck fear.

De citroenplant is dan weer gewoon omdat hij gek is op alles wat met citroen te maken heeft. Iets gezelligs en onschuldigs mocht er ook tussen zitten.  

“Prachtig, al die symboliek,” zei ik onlangs tegen hem, “Waarom eigenlijk over heel je lichaam?” We waren elkaar tegengekomen op een terrasje in de zon. Daar waar hij, wegens door medicatie tig maal verhoogd risico op huidkanker eigenlijk niet mag zitten. Er schoven gelukkig regelmatig wolken langs’. Ook nu. Hij moest echt even naar zijn woorden zoeken. Dan: “Waarom die tattoos over heel mijn lichaam zijn verdeeld? Ik denk door alles wat er zo lang met me is gebeurd. En soms nog. Het voelt alsof mijn lichaam me is afgenomen … en op deze manier maak ik het me weer eigen.”

Geniaal vind ik het. Zo’n zelfomarming van het vervreemde lijf.

(**)
I WISH MEANS: wouldn’t it be nice if…
If you always make the right decision,

the safe decision,
the one most people make,
you will be the same as everyone else;

Always wishing life was different.

Paul Arden

(*)
Shine On You Crazy Diamond – Pink Floyd

Eigen foto, in samenwerking met de betrokken persoon

Het luistert soms nauw

De namen van die baby’s wil en mag je, als je het mij vraagt, nooit vergeten als therapeut. Er staat spanning op. Die ouders hébben al zo weinig meer.

Altijd al heb ik mijn best moeten doen om namen te onthouden. Dat was al een uitdaging toen ik nog in het bijzonder onderwijs stond. Maar een vergissing was met een grapje en een rechtzetting zo in orde gemaakt. “Die domme juf toch, zo’n mooie naam vergeten!” Heerlijk vonden ze dat en het kwam na een dag of twee oefenen in zo’n klasje wel in orde.  

Dat is wat anders in een psychotherapeutische praktijk. Zeker in één die veel bezocht wordt door ouders van perinataal* gestorven kinderen. De namen van die baby’s wil en mag je, als je het mij vraagt, nooit vergeten als therapeut. Er staat spanning op. Die ouders hébben al zo weinig meer. Des te zwaarder weegt een vergeten of fout uitgesproken naam. Het is me dan ook nog nooit (opvallend) overkomen. Toch is een mama afgehaakt bij mij. Haar overleden kindje, een baby nog, had een bijzondere naam. Ik had hem nog niet eerder gehoord. Maar als je de eerste letter veranderde in een andere, er heel sterk op lijkende, werd hij ineens gewoon. Stel, je noemt je kindje Nerel. Da’s even wennen, maar het scheelt maar een haar en je hebt Merel. Iets dergelijks betrof het hier en ik knoopte het in mijn oren. De begeleiding verliep vlot, het klikte tussen ons, ik was heel begaan met de moeder en het leek erop dat ik iets kon betekenen in haar zeer moeilijke eerste jaar na de geboorte en dood van haar dochtertje. Maar plots belde ze af; ik zou haar kindje ‘Merel’ hebben genoemd i.p.v. ‘Nerel’. Alhoewel ik het me niet kon herinneren, noch voorstellen, wist zij het zeker. Ze gaf ze me ook nog mee dat zijzelf zeer zorgvuldig is en dat ze van mij hetzelfde verwachtte. Er viel niet meer aan te tornen. Daar zat ik. Het zal me altijd bijblijven.  

Veel later realiseerde ik me dat we tijdens mijn vakantie voorafgaand aan de afzegging hadden gecommuniceerd via WhatsApp. Dit was ter gelegenheid van Nerels eerste sterfdag. Ik schreef de mama destijds vanuit mijn vakantieoord een bericht. Ze bedankte me en stuurde wat foto’s door van de bloemen, kaarten (ook één van mij) en symbolische cadeautjes die ze gekregen had ter gelegenheid van de bijzondere datum. Ik reageerde uiteraard weer, mede omdat ik wist hoe bang ze was geweest dat die dag voor derden ongemerkt voorbij zou gaan en ik blij voor het was dat het zo anders gelopen was. Binnen die bewuste chat ben ik, omdat het bleef knagen, op een helder moment gaan zoeken. En inderdaad, de spelling checker had het ons geflikt … Nerel was buiten mijn wil en aandacht om verbeterd in Merel.** 

Iemand anders belde mij een paar weken geleden. Hij was al lang op mijn spoor gezet en wist ook niet waarom hij eerst nog bij andere therapeuten terecht was gekomen, vertelde hij. Maar hij had zijn neus vol van slechte therapie en zou het nog één kans geven. We praatten even over en weer en maakten een afspraak. Op het einde vermeldde hij -het klonk in mijn oren als een waarschuwing- dat hij wél een hoog sensitief persoon was. “Dat is wat mij betreft geen probleem”, antwoordde ik en we rondden ons gesprek af. Drie weken later, keurig twee dagen voor de afspraak, meldde hij zich opnieuw telefonisch; ondanks het feit dat hij al zoveel had meegemaakt, had hij in de loop van ons gesprek hoop gekregen. Die werd echter op het einde stevig de grond in geboord door mijn stelling dat ‘het niet moeilijk zou zijn om hoog sensitief te zijn’. Daar had hij al die weken in stilte mee geworsteld. Niet vreemd voor een hoog sensitief persoon. Maar hoog sensitiviteit is wel degelijk een juk! Mijn uitleg dat zijn conditie geen belemmering vormde voor een begeleiding, kwam niet meer binnen. Of hij dacht misschien dat ik me er alsnog probeerde uit te praten. Who knows. Helaas behoor ik nu voor hem (om een niet bestaande reden) tot zijn legertje slechte therapeuten en heeft hij het er voorlopig wel mee gehad. 

Een andere keer kreeg ik een jonge vrouw in therapie, waarvan de familie vrij krachtdadig op de voorgrond trad en steeds contact met mij op nam. Het grensde aan agressie en al vlug was me duidelijk dat hun houding haar dan ook bijzonder stoorde en beangstigde. Na een sessie stonden haar broers steevast aan mijn deur, bijna als cipiers. Daarom ook fluisterde ze tijdens onze gesprekken … en zette ik muziek aan in de gang. Er waren echter wel redenen tot bezorgdheid en verhoogde alertheid van haar familie, dus ik wilde ook niet zonder overleg bijsturen. Met mijn cliënte besprak ik de grenzen. In feite waren die gemakkelijk voor haar; ze wilde van àlles op de hoogte gesteld worden en ze wilde niet dat er zaken achter haar rug om besproken en geregeld werden (met mij in dit geval) ***. Transparantie.  Fair enough. Ik lichtte ook de familie in. En vanaf dat moment stuurde ik met hun medeweten elk berichtje dat over haar ging (voor overleg in de crisissituatie) rechtstreeks door naar haar, samen met mijn reactie. Dat duurde zo’n twee weken. Toen kreeg ik haar huilend en helemaal in de contramine aan de telefoon; haar familie stalkte haar al zo erg en nu achtervolgde ik haar ook nog eens met appjes. Ik, “haar therapeut die haar zou moeten helpen en niet plagen!” Wat móest ze daarmee? Gelukkig kwam het in dit geval weer in orde.  

Mensen, en sowieso diegenen die in nood verkeren, zijn kwetsbaar. Daarom luistert het soms zo nauw in dit vak. Ik doe mijn best. En dan nog … 

*Perinatale sterfte is het overlijden van een baby in de periode voor, tijdens of na de geboorte. 

**Hierover heb ik om verschillende redenen bewust geen contact meer opgenomen met de cliënte. Onder meer omdat ik bang was bij haar te veel op eieren te gaan lopen tijdens een eventueel hernieuwde begeleiding. Voor geen van beiden positief.  

***Dat recht had ze volkomen; ze was meerderjarig (en betaalde haar eigen therapie, die ze op eigen initiatief had gestart). 

Afbeelding: foto Evamaria  

Veertien jaar na dat

Vandaag is het alweer veertien jaar geleden. En toch blijft die weemoedige waas hangen over de Gentse Feesten. Hoe we daar wezenloos en uiterst broos toch maar samen op een terrasje waren gaan zitten en onze zoon krijtwit zagen wegtrekken door de aanwezigheid van een groepje luidruchtige stroppendragers. De boezemvriend van onze zoon had zich daags tevoren na moeilijke jaren opgehangen. We vergeten hem nooit meer.
Ter nagedachtenis aan hem, met een mooie herinnering aan feestend volk en ook vol van liefde voor mijn zoon plaats ik te midden van al het gedruis een stille column die ik dertien jaar geleden in deze dagen schreef:

Na telling van het ontzagwekkend aantal bezoekers bleek Gent dit jaar te kunnen bogen op het op drie na grootste jaarlijkse feest ter wereld, direct komend na het Carnaval van Rio de Janeiro.

Ons woonhuis achter De Bedding ligt exact op de grens van het feestterrein en rustiger contreien.  Wij vierden niet al te heftig mee, maar onze vensterbanken des te meer. Als we ’s ochtends wakker werden in een ongewoon stille stad – bussen en trams waren omgeleid, de bevolking sliep haar roes uit – en we gingen naar buiten, merkten we enkel daaraan hoe vrolijk het er ’s nachts weer aan toe was gegaan; de vensterbanken, die diep en laag zijn en daarom bijzonder uitnodigen tot een contemplatief momentje, waren steevast afgeladen met lege bierblikjes, flessen, glazen, plastic bekers en peuken. Ik ruimde ze op een gegeven moment zelfs niet meer op; de volgende dag zouden ze er toch weer staan en het stoorde me niet, de praktijk was toch gesloten. Ik was al blij dat de ruiten heel bleven en er op de stoep geen smerige on-identificeerbare zaakjes achtergelaten waren, waar je niet in uit wilt glijden.

Halverwege de Gentse Feesten reisden onze kinderen naar hun geboortestad om samen met oude bekenden hun overleden vriend te herdenken met een barbecue. Een minibarbecue zoals hij zelf zo vaak spontaan georganiseerd had in het park waar ze nu ook naar toe zouden gaan. Ik was blij voor mijn kinderen dat iedereen solidair was en dat er zelfs een tante van de vriend meehielp; de vriend werd waardig herdacht. Ikzelf had ook wel meegewild, maar kon me moeilijk opdringen aan een groepje jongeren. Daarom bleef ik thuis. Met mijn ziel onder mijn arm doolde ik daar rond in dat grote gebouw. Ik kon mijn ei niet kwijt, ik was verdrietig, ik wilde ook iets doen. Pas toen ik al op weg was naar mijn bed wist ik ineens wat dat was: ik zou mijn kinderen met iets verwelkomen voor als ze in het holst van de nacht zouden thuiskomen. Daarvoor zette ik onze grote zwart-witfoto van de gestorven vriend voor het raam naast de voordeur, zijn gedenkboekje erbij en ik wilde er ook een waxinelichtje naast zetten, maar de angst dat de gordijnen vlam zouden vatten hield me tegen. Het waxinelichtje dan maar buiten gezet. Maar het vlammetje flakkerde helaas zo in de nachtelijke zomerbries, dat ik ook daarvan af moest zien. De oplossing werd gevormd door een heel mooie lantaarn die ik nog ergens had staan om eens cadeau te doen. Ik hoopte dat de feestende voorbijgangers hem lang genoeg met rust zouden laten om mijn kinderen nog een welkom te bezorgen, maar verder had ik er innerlijk al afscheid van genomen. Het was fijn om te gaan slapen met het beeld van de jongen – waar we allemaal zo dol op waren geweest – verlicht door het kaarsje in de lantaarn. Ik heb er speciaal nog even buiten van staan genieten. Dat was mijn viering en het was voldoende.

De volgende morgen was het eerste wat ik deed even aan de voordeur gaan kijken. Het inmiddels vertrouwde beeld van vier met afval volgeladen vensterbanken werd doorbroken door dat ene raam waarachter de foto stond, die ene vensterbank met de lantaarn. Hij stond er nog. Verder niets. Schoon. Niets meegenomen, niets bevuild, niets achtergelaten wat er niet hoorde.

Drommen anonieme voorbijgangers in diverse gradaties van dronkenschap hadden als één man dit plekje herkend voor wat het was en het gerespecteerd.

Ik was er compleet van ondersteboven. Toen de kinderen later opstonden, hoorde ik dat het kleine ‘altaartje’ hun moeilijke thuiskomst, de leegte waar ze na de viering in vielen, zó had verzacht. Ze hadden zelfs nog een tijdje zitten napraten bij de foto in de vensterbank, met een glaasje wijn erbij, genietend van de zomernacht. Hun glazen en de fles hadden ze, zeer tegen hun gewoonte in, naderhand meteen opgeruimd.

Afbeelding: eigen foto

Deadlines

… Dat klopt toch niet? Kinderen moeten toch kinderen kunnen zijn en niet volgepompt worden met inhoud waar ze in hun toekomst in principe altijd een muisklik van verwijderd zijn? Als je het mij vraagt, valt er nog genoeg zinnigs te leren waar geen enkele school tegenwoordig nog tijd voor in kan ruimen …

Qua werk (als psychotherapeut) had ik het de laatste tijd rustig. Dit in tegenstelling tot veel anderen. Niet dat mensen het plotseling gemakkelijker hebben, was het maar zo. Nee, ze hebben gewoon de tijd niet meer om te komen. Naast hun eigen vergaderingen, deadlines en vakantievoorbereidingen, worden ouders tegenwoordig ook nog eens belast met het moeten geven van een begeleiding die eigenlijk vanuit scholen zelf zou moeten komen. Het onderwijs holt kwalitatief achteruit, horen we steeds, maar de hoeveelheid inhoud die kinderen al jong moeten verwerken, is bedenkelijk. Héél veel wordt er goeddeels thuis uitgelegd en ingestampt. Persoonlijk vind ik twee derde waardeloos als leeftocht. Dat een intelligent meisje van negen dagelijks na haar schooluren nog drie uur thuis begeleid moet worden en de tijd niet heeft om haar tiende verjaardag behoorlijk te vieren. Dat klopt toch niet? Kinderen moeten toch kinderen kunnen zijn en niet volgepompt worden met inhoud waar ze in hun toekomst in principe altijd een muisklik van verwijderd zijn? Als je het mij vraagt, valt er nog genoeg zinnigs te leren waar geen enkele school tegenwoordig nog tijd voor in kan ruimen.

Gezinnen gaan overwerkt de vakantieperiode in. Vakantie betekent leegte. Oeps, weer zo’n struikelblok. Negen weken leegte voor de kinderen! Voor de ouders echter zes of zeven weken goochelen met kampen, bosklassen, zeeklassen, schoolpleinwerking, opa’s & oma’s, exen, ruilbeurten met andere ouders, etcetera. En daarna gaan de leerkrachten weer aan de slag met een verwilderd volkje. Wat zetten wij mensen ons en elkaar allemaal vast in een kluwen van de meest stupide regels. Regels die ons worden opgedrongen door personen die niet altijd de helderste geesten zijn. Een gemiddelde groep kleuters hanteert  betere spelregels om het een beetje gezellig te houden in de zandbak. Althans zo is mijn kijk erop.

Soms echter heeft een lastige situatie een positieve bijwerking. De ouders van het eerder vermelde meisje van tien met de torenhoge stapels huiswerk, zijn al jaren uit elkaar. Het contact onderling kan heel wisselend zijn, maar als het hun kind betreft, trekken ze standvastig één lijn. Bij nood of op feestdagen slaan ze de handen ineen en ze verdragen in functie van dit kind beduidend meer van elkaar dan ze anders zouden doen. De afgelopen lente werden ze voor het eerst geconfronteerd met fikse naschoolse begeleiding. Daar de één uit het buitenland komt en de taal niet voldoende machtig is, terwijl de ander geen bolleboos is in exacte vakken, moesten ze de handen nog meer ineen slaan dan ze al gewend waren. In ‘zijn week’ reisde zij er regelmatig heen om hem bij te staan met het huiswerk en andersom kwam hij haar kant op als hun dochter zijn specifieke kwaliteiten nodig had maar het ‘mama’s week’ was. Ze wonen nogal ver uit elkaar en al snel onstond de gewoonte dat degene die geen huiswerkdienst had, kookte. In dit geval ging de weg naar het hart van zowel de man als de vrouw via de maag; ze kwamen weer samen. Nu voor hen hopen op een stressvrije vakantie. Voor iedereen trouwens. Mocht het bestaan.

Afbeelding: Marijke Blokdijk, die in 1975 haar pennenzak, agenda en schooltas tekende.

Van mij

Nadat ik er een hele periode niet was geweest en vol nostalgie in mijn eentje terugkeerde, zag ik dat mijn kleine droom door de aanwezigheid van een stuk of veertig witte, plastic stoelen uit elkaar was gespat

Als het een beetje meezit, heb je naast je portie shit ook wel een paar mooie tot paradijselijke herinneringen. Zoals die koele plek in de verder smoorhete Haute Provence waar mijn ouders ons elk jaar in juli mee naartoe namen. Nooit heb ik van die hitte gehouden, maar ik had mijn uitweg vóór de oude mas* die het oorspronkelijke centrum vormde van het terrein. Een vijftal machtige cipressen, omzoomd door platanen stond daar koel ruisend een paradijsje te verbergen. Eronder fris, zacht gras en een fonteintje. Niemand te bekennen, want snel bruin werd je er niet. Ook ik lag er op mijn badhanddoek lichtelijke FOMO op te doen, maar dat won het niet van de zoete heerlijkheid van de geuren, de milde temperatuur, het gedempte licht en de krekelgeluiden. Dat klaterende water erbij … soepeltjes gleed ik er in langdurige siësta’s. In de verte het blijde zwembadgeroezemoes. Onder de machtige sterrenhemel heb ik er menig keertje mijn slaapzak uitgespreid. Die magische Melkweg daar. En één keer heb ik er bij maanlicht mijn boek kunnen lezen.

In later jaren ontdekten meer en meer mensen dit plekje. Dat was in de jaren dat de waarschuwingen over het gat in de ozonlaag en de gevaren van blootstelling aan de zon steeds feller aanzwollen. Maar oké, de schaduwzoekers waren meestal bedaarde lezers die elkaar en de plek met rust lieten. Wel begon er stilletjes aan een bescheiden handdoeken issue. Nog niet de hilarische spurt die je nu bij hotelzwembaden op sommige YouTube filmpjes ziet, maar er waren toch wel plekjes waar je de hele dag dezelfde handdoek zag liggen. Een mooie plek die echter zelden werd bezet; iemand die gewoon lekker elders bleef zonnen en feesten, maar op deze wijze verzekerd was van een schaduwplekje, indien gewenst.

Nadat ik er een hele periode niet was geweest en vol nostalgie in mijn eentje terugkeerde, zag ik dat mijn kleine droom door de aanwezigheid van een stuk of veertig witte, plastic stoelen uit elkaar was gespat. Veel meer dan dat prachtige, zachte gras waren de stoelen een trekpleister geworden. Op het volledig platgetrapte, vergeelde veldje, waar zo lang vrede en rust hadden geheerst, woedde nu een stoelenoorlog. Er waren niet alleen rechte, eenvoudige exemplaren, maar ook relaxzetels. De race ging waarlijk los. Mensen met een boek op een handdoek pasten niet meer in het plaatje en eigenlijk deed een eenvoudig zitje ook al niet meer mee. Het was er racen om te RELAXEN geworden. Ik ben er weg gevlucht alsof ik het huis waarin ik was geboren en getogen, zag branden.

Sinds twee jaar ben ik baasje van eerst één teckeltje, later een tweede. Dat stelletje! Geen grotere tegenstelling denkbaar. De één zo zacht, zorgzaam en gehoorzaam, de ander een felle, erg slimme, egocentrische donder, die ik met ongepaste vertedering “de helleveeg” noem. De twee tegengestelde karaktertjes hebben elkaar, zij het onder begeleiding, helemaal gevonden. De grotere hondenmand, die ik gekocht had toen mijn eerste hondje de fruitmand was ontgroeid, blijft tegenwoordig leeg; ze proppen zichzelf met hun tweetjes gezellig in de oude, veel te kleine en afgekloven fruitmand. Samen alles delen. Overal waar ik ben, zijn die twee ook. Liefst tot op het toilet. En als ik douche, zitten ze gezellig naast elkaar op de badmat te janken tot ik weer tevoorschijn kom uit de geheimzinnige nevels. Laat hier de hoofdletters maar weg bij relaxed douchen.

Een paar weken geleden begon de oudste onbekend gedrag te vertonen. Ze wilde er niet meer bij horen, wilde ’s avonds op de bank geen knuffeltjes meer en verdween steeds stiekem naar de bovenverdieping of naar de  badkamer waar ze dan uren bleef. Haar roepen hielp niet. Vreemd. Daar ik een beginnende jaloezie op het steeds groter en temperamentvol wordende ‘zusje’ vermoedde, begon ik nog meer dan anders op alle denkbare manieren te benadrukken hoe dierbaar ze mij is. O ja hoor, geen probleem. Dat liet ze zich gewillig aanleunen. Maar na korte tijd verdween ze gewoon weer naar boven. Inmiddels hadden mijn twee hondjes onderling nauwelijks nog contact en àls er iets was, waren het grondig uit de hand lopende conflicten over speelgoed. Een van de felst begeerde schatten, waar het venijnigst ruzie om werd gemaakt, was al een tijdje zoek. Het probleem was dat de oudste het consequent aflegde tegen de jongste, omdat die nog op plekken kan komen waar de oudste te groot voor is. Dus …speeltje verdwenen, lekker rustig, dacht ik. Inmiddels zorgde ik dat ik van alle rest twee identieke exemplaren in huis had. Helaas hielp ook dit niet echt: ze doken als gekken naar elkaars speeltje en als die afgedwongen ruil geslaagd was, begon de hele omruil-aanval opnieuw. Ze wilden gewoon wat de ander had. Op zich een leuk vermaak voor die twee en goed voor de conditie, maar het urenlange gegrauw erbij was voor mij de pretbederver. Als tijdelijk experiment heb ik hun resterende speeltjes weggetoverd, waarna de twee slachtoffertjes een uurtje dicht naast elkaar beduusd naar me hebben zitten kijken en mijn hart zowat braken. Maar ik hield vol. Het resultaat was na korte tijd al dat die twee elkaar weer vonden in het spel. Toch bleef de oudste daarnaast ergens privésessies houden. Gisteren ontdekte ik hoe en wat: hun grootste schat -die die al een tijdje zoek was- was door haar begraven in een kuipstoel die boven op de gang staat. Daar geniet ze in serene rust van het heer en meester zijn over deze specifieke trofee. Soms verbergt ze hem ter afwisseling of als afleidingsmanoeuvre -dat weet ik niet- in een mandje op de badkamer en wordt er op de badmat stilletjes getriomfeerd. (Dit blijft ons geheimpje.)

Twee voorbeelden die mij weer eens attendeerden op een mogelijke frictie tussen bezit & territorium enerzijds en gemoedsrust anderzijds. Of je moet een onbewoond eiland kunnen bekostigen.

*Mas: Zuid Franse term voor een herenboerderij
**FOMO staat voor fear of missing out, oftewel de angst om iets mis te lopen
Afbeelding: eigen foto