Van mij

Nadat ik er een hele periode niet was geweest en vol nostalgie in mijn eentje terugkeerde, zag ik dat mijn kleine droom door de aanwezigheid van een stuk of veertig witte, plastic stoelen uit elkaar was gespat

Als het een beetje meezit, heb je naast je portie shit ook wel een paar mooie tot paradijselijke herinneringen. Zoals die koele plek in de verder smoorhete Haute Provence waar mijn ouders ons elk jaar in juli mee naartoe namen. Nooit heb ik van die hitte gehouden, maar ik had mijn uitweg vóór de oude mas* die het oorspronkelijke centrum vormde van het terrein. Een vijftal machtige cipressen, omzoomd door platanen stond daar koel ruisend een paradijsje te verbergen. Eronder fris, zacht gras en een fonteintje. Niemand te bekennen, want snel bruin werd je er niet. Ook ik lag er op mijn badhanddoek lichtelijke FOMO op te doen, maar dat won het niet van de zoete heerlijkheid van de geuren, de milde temperatuur, het gedempte licht en de krekelgeluiden. Dat klaterende water erbij … soepeltjes gleed ik er in langdurige siësta’s. In de verte het blijde zwembadgeroezemoes. Onder de machtige sterrenhemel heb ik er menig keertje mijn slaapzak uitgespreid. Die magische Melkweg daar. En één keer heb ik er bij maanlicht mijn boek kunnen lezen.

In later jaren ontdekten meer en meer mensen dit plekje. Dat was in de jaren dat de waarschuwingen over het gat in de ozonlaag en de gevaren van blootstelling aan de zon steeds feller aanzwollen. Maar oké, de schaduwzoekers waren meestal bedaarde lezers die elkaar en de plek met rust lieten. Wel begon er stilletjes aan een bescheiden handdoeken issue. Nog niet de hilarische spurt die je nu bij hotelzwembaden op sommige YouTube filmpjes ziet, maar er waren toch wel plekjes waar je de hele dag dezelfde handdoek zag liggen. Een mooie plek die echter zelden werd bezet; iemand die gewoon lekker elders bleef zonnen en feesten, maar op deze wijze verzekerd was van een schaduwplekje, indien gewenst.

Nadat ik er een hele periode niet was geweest en vol nostalgie in mijn eentje terugkeerde, zag ik dat mijn kleine droom door de aanwezigheid van een stuk of veertig witte, plastic stoelen uit elkaar was gespat. Veel meer dan dat prachtige, zachte gras waren de stoelen een trekpleister geworden. Op het volledig platgetrapte, vergeelde veldje, waar zo lang vrede en rust hadden geheerst, woedde nu een stoelenoorlog. Er waren niet alleen rechte, eenvoudige exemplaren, maar ook relaxzetels. De race ging waarlijk los. Mensen met een boek op een handdoek pasten niet meer in het plaatje en eigenlijk deed een eenvoudig zitje ook al niet meer mee. Het was er racen om te RELAXEN geworden. Ik ben er weg gevlucht alsof ik het huis waarin ik was geboren en getogen, zag branden.

Sinds twee jaar ben ik baasje van eerst één teckeltje, later een tweede. Dat stelletje! Geen grotere tegenstelling denkbaar. De één zo zacht, zorgzaam en gehoorzaam, de ander een felle, erg slimme, egocentrische donder, die ik met ongepaste vertedering “de helleveeg” noem. De twee tegengestelde karaktertjes hebben elkaar, zij het onder begeleiding, helemaal gevonden. De grotere hondenmand, die ik gekocht had toen mijn eerste hondje de fruitmand was ontgroeid, blijft tegenwoordig leeg; ze proppen zichzelf met hun tweetjes gezellig in de oude, veel te kleine en afgekloven fruitmand. Samen alles delen. Overal waar ik ben, zijn die twee ook. Liefst tot op het toilet. En als ik douche, zitten ze gezellig naast elkaar op de badmat te janken tot ik weer tevoorschijn kom uit de geheimzinnige nevels. Laat hier de hoofdletters maar weg bij relaxed douchen.

Een paar weken geleden begon de oudste onbekend gedrag te vertonen. Ze wilde er niet meer bij horen, wilde ’s avonds op de bank geen knuffeltjes meer en verdween steeds stiekem naar de bovenverdieping of naar de  badkamer waar ze dan uren bleef. Haar roepen hielp niet. Vreemd. Daar ik een beginnende jaloezie op het steeds groter en temperamentvol wordende ‘zusje’ vermoedde, begon ik nog meer dan anders op alle denkbare manieren te benadrukken hoe dierbaar ze mij is. O ja hoor, geen probleem. Dat liet ze zich gewillig aanleunen. Maar na korte tijd verdween ze gewoon weer naar boven. Inmiddels hadden mijn twee hondjes onderling nauwelijks nog contact en àls er iets was, waren het grondig uit de hand lopende conflicten over speelgoed. Een van de felst begeerde schatten, waar het venijnigst ruzie om werd gemaakt, was al een tijdje zoek. Het probleem was dat de oudste het consequent aflegde tegen de jongste, omdat die nog op plekken kan komen waar de oudste te groot voor is. Dus …speeltje verdwenen, lekker rustig, dacht ik. Inmiddels zorgde ik dat ik van alle rest twee identieke exemplaren in huis had. Helaas hielp ook dit niet echt: ze doken als gekken naar elkaars speeltje en als die afgedwongen ruil geslaagd was, begon de hele omruil-aanval opnieuw. Ze wilden gewoon wat de ander had. Op zich een leuk vermaak voor die twee en goed voor de conditie, maar het urenlange gegrauw erbij was voor mij de pretbederver. Als tijdelijk experiment heb ik hun resterende speeltjes weggetoverd, waarna de twee slachtoffertjes een uurtje dicht naast elkaar beduusd naar me hebben zitten kijken en mijn hart zowat braken. Maar ik hield vol. Het resultaat was na korte tijd al dat die twee elkaar weer vonden in het spel. Toch bleef de oudste daarnaast ergens privésessies houden. Gisteren ontdekte ik hoe en wat: hun grootste schat -die die al een tijdje zoek was- was door haar begraven in een kuipstoel die boven op de gang staat. Daar geniet ze in serene rust van het heer en meester zijn over deze specifieke trofee. Soms verbergt ze hem ter afwisseling of als afleidingsmanoeuvre -dat weet ik niet- in een mandje op de badkamer en wordt er op de badmat stilletjes getriomfeerd. (Dit blijft ons geheimpje.)

Twee voorbeelden die mij weer eens attendeerden op een mogelijke frictie tussen bezit & territorium enerzijds en gemoedsrust anderzijds. Of je moet een onbewoond eiland kunnen bekostigen.

*Mas: Zuid Franse term voor een herenboerderij
**FOMO staat voor fear of missing out, oftewel de angst om iets mis te lopen
Afbeelding: eigen foto

De gesloten cirkel 

Zoals dat gaat als je moeder bent en kinderen hebt die af en toe de bodem van hun portemonnee plots zien, juist terwijl er een kotbaas op hun deur klopt voor de huur, leen ik weleens wat uit. Ik hou dat bij in een app omdat ik gemakkelijk getallen vergeet en lenen per slot lenen is. Hoewel. Soms, als de geschikte gelegenheid zich voordoet, scheld ik hen graag eens een schuld kwijt. Want op zich wil ik dat geld van hen natuurlijk helemaal niet terug hebben. Liefst zou ik ze het, als het kon, zelfs meteen schenken. Maar ik ben gewaarschuwd. Met name door het voorbeeld van een goede vriend van mij die vier kinderen heeft. En nogal wat onroerend goed.  

Hijzelf leeft in een soort commune, maar zijn kroost heeft zich in zijn verschillende eigendommen aangenaam genesteld. Zonder huurcontracten natuurlijk, want zoiets zakelijks eis je volgens hem nu eenmaal niet op van je bloedjes. De huur wordt betaald. Of niet. Of deels. Of vergeten. Of slim verdeeld over de tijdstippen van de maanden op een manier die in een jaar maar ruimte biedt aan een maand of zeven. Hij treedt er niet tegen op, maar moet er wel van leven en elke gang naar de geld automaat is een spannende; is er iets of niet? Zijn kinderen hebben ook fikse leningen bij hem uitstaan. Woedend worden ze als hij hen er heel soms eens aan herinnert. Dan houdt hij weer geschrokken zijn mond. Hij is weduwnaar en wil niet ook nog een kind verliezen.  

Als hij eens bij een van hen binnenspringt rond etenstijd, trekken ze zich daar weinig van aan. Ze laten hem gewoon in de gang wachten tot ze hun dessert achter de kiezen hebben, daarna wordt hij binnen gedoogd. Ook over een autorit doen ze niet moeilijk. Als hun vader, die geen rijbewijs heeft, eens mee wil rijden als ze toch ergens naar toe moeten, kan dat. Maar tot op de cent nauwkeurig wordt hem een kilometervergoeding aangerekend. Een dochter vraagt hem een schenking voor een boek dat ze in eigen beheer wil uitgeven. Hij trekt, aangemoedigd door mij, de stoute schoenen aan en antwoordt haar dat ze tweeduizend euro van haar uitstaande schuld mag aftrekken als zijn bijdrage. Hij is me allerminst dankbaar voor die tip, want de woedende brief over gebrek aan transparantie die hij terugkreeg, bekwam hem niet goed. Ruzie met een dierbaar kind …en dat voor een lullige tweeduizend euro. Nee, daar begint hij niet meer aan.  

Ze verkopen zijn antieke meubilair dat hen niet bevalt zonder zijn medeweten aan derden en steken het geld in hun eigen zakken. Ze eigenen zich anderzijds zijn spullen toe die ze wèl mooi vinden. Ze bekleden een dure design bank van hem opnieuw (omdat ze hem zelf versleten hebben) beschouwen hem daarna als hun bezit. Hij krijgt zijn eigen bank niet meer terug.  

Ze bespreken en bevechten elkaar over de erfenis alsof hij er niet bij is, sterker nog, alsof hij al dood is.  

De lijst is lang. 

Nu zit er achter hun stuitende arrogantie en het schrijnende gebrek aan respect en inlevingsvermogen ten opzichte van hun vader natuurlijk een verhaal. Zoals er altijd oorzaak is en gevolg. Dat verhaal valt kort samen te vatten: een in alle opzichten idyllische jeugd op een waanzinnig mooie plek met ouders die vlot en anti autoritair waren en álles leuk en goed vonden en zich uitsloofden om hun kinderen door dik en dun te steunen en vooral niets in de weg te leggen. Een super gelukkig huwelijk bovendien. Het gezin was een voorbeeld waar het hele dorp zwijmelend naar opkeek. Ik ook. Deze omschrijving is niet enkel de mijne zelfs zijn kinderen stemmen hier van harte mee in.  

Nog steeds stelt zich geen al te groot probleem, ware het niet dat vader uiterlijk overeind blijft maar van binnen opgevreten wordt van verdriet en verbijstering over de meedogenloze verwaarlozing die hem op zijn oude dag ten deel valt. Hij had onbewust verwacht ten minste emotioneel in de familieschoot opgenomen te blijven. Zoals ook hij en zijn lieve vrouw er altijd vanzelfsprekend en honderd procent en met opvallend groot plezier waren voor hun gezin. Onvoorwaardelijk. Zonder grenzen. Het breekt hem ontiegelijk zuur op.  

Oudermishandeling is een wijd en zijd voorkomend fenomeen. Kwetsbaarheid en traagheid nodigen vaak uit tot ongeduld, perversiteit, machtsmisbruik en ongepaste bevoogding. Financieel misbruik staat overigens bovenaan de officiële lijst, maar wordt in het algemeen niet snel herkend als mishandeling. Als je je kinderen geleerd hebt dat ze het middelpunt van de wereld zijn, zich niet aan afspraken hoeven te houden, dat ze alles kunnen krijgen wat hun hartje begeert en dat alle geluk hen toekomt als een (niet verworven) recht, loop je waarschijnlijk nog meer de kans om als oudere aan je lot te worden overgelaten. Als oudere die hun stoepje niet meer schoonveegt, heb je afgedaan. Die kinderen die maanden aan het sterfbed van hun ouders zitten, hun was doen, de bezoeken zo regelen dat er altijd iemand is, bloemen aandragen en ga maar door, zijn heel vaak niet de door het leven en hun ouders verwenden. Het zijn zelfs soms juist diegenen die veel te weinig kregen en vruchteloos wachten op de zinnetjes die ze nooit gehoord of gevoeld hebben, zoals “je doet het goed”, “ik hou van je” en “dankjewel lieverd”. Maar dat is weer een ander verhaal.  

Met de boven vermelde vriend in gedachten, probeer ik dus een neiging te beteugelen die ook ik wel degelijk heb. Een neiging die hem -en als je doordenkt ook zijn kinderen- de das om heeft gedaan: alles pikken, geldzaken niet helder regelen, grenzeloos zijn. Dat is de aanlokkelijke weg van de minste weerstand. Eigenlijk een zacht verpakte vorm van kindermishandeling of, zo je wilt, -verwaarlozing. En daarmee is de cirkel weer gesloten.  

Symbool en kracht

Niet zelden krijg ik in mijn praktijk mensen tegenover me die in een zware innerlijke worsteling leven met figuren waar ze tegelijkertijd veel aan te danken hebben en waardering of zelfs liefde voor voelen. Met name ten opzichte van ouders komt dit voor. Soms zit dat dan binnen een therapie in de weg.

Als je de moeder wil bespreken die dronk en sloeg, kan diezelfde moeder die nuchter alles voor je over had, ‘ertussen komen’. De loyaliteit met die fijne kanten van moeder belemmert of bemoeilijkt dan het werken rond trauma. De cliënt komt dan in de emotionele fuik van: “Ze heeft zoveel voor me gedaan, hoe kàn ik hier dan lelijke dingen over haar zeggen.” Ook is er soms angst om mij, de therapeut, een te negatieve indruk te geven. Dat verdraagt hun loyaliteit niet. En daar zitten ze dan.

Hoe je hier als therapeut mee omgaat, ligt deels aan het soort opleiding dat je gedaan hebt. Je kunt de loyaliteit gaan bevechten als onterecht. Bijvoorbeeld met een uitspraak als: “Moeders die hun kinderen in dronken buien in elkaar slaan, verdienen de benaming moeder niet.” Of: “Als ik zo’n moeder had dan zou ik met haar breken.” Anders dan je zou willen, is je cliënt hier waarschijnlijk niet mee geholpen. Integendeel loop je het risico dat je het innerlijk conflict van je cliënt nog aangescherpt met je oordelen. Oordelen die hem of haar alleen maar meer in de verwarring en defensie kunnen duwen. Maar de destructieve, beschonken toestand van moeder is wel de kern van het probleem. Wat gedaan?

Via een symbool de fijnere kanten van die moeder beveiligen, is een mogelijkheid waar ik dan graag mee werk.

Dit wilde ik onlangs doen bij een cliënt, zelf psychiater. Het lukte hem maar niet om de averij die hij opliep aan een aantal onbegrijpelijke gedragingen van zijn moeder met mij te bespreken. Telkens opnieuw blokkeerde hij en benoemde hij de disloyaliteit, het verraad dat hij voor zijn gevoel pleegde ten opzichte van zijn moeder. Normalerwijze had ik zonder veel achtergronduitleg de symbolische oefening aan hem kunnen voorstellen. Maar juist omdat hij psychiater is, koos ik ervoor om hem collegiaal het hoe en waarom van de oefening uit te leggen. Hij had er nog nooit van gehoord, maar was beroepsmatig alleen al heel nieuwsgierig. Snel doorliep ik de stadia en de uitleg erbij.

“Je zoekt in deze ruimte een voorwerp dat zou kunnen staan voor de positieve aspecten van je moeder. Dat voorwerp gaan wij dan de voor jouw gevoel juiste plaats ten opzichte van jou in deze ruimte geven. Dan benoemen we nog eens wat er allemaal bij dit symbool hoort. We spreken af dat daar niet aan wordt geraakt terwijl we de voor jou negatievere aspecten van je moeder bekijken. Met andere woorden de lichtkant van je moeder wordt beveiligd en krijgt zijn plek in de ruimte eer we verder praten over haar schaduwkant.” Hij wilde direct al met de oefening van start gaan; het sprak hem aan. Maar ik stelde voor om eerst gewoon wat verder over zijn problematiek te spreken, om pas in te springen met de symbool-oefening wanneer ik zou merken dat hij mentaal weer in een spagaat kwam.

We namen het gesprek weer op waar het eerder gestokt was. Alleen … was er plots niets meer te merken van het horten en stoten en steeds stil vallen van voordien. De vrijheid en het gemak waarmee hij nu praatte … Het was frappant. Er was geen enkel moment waarop ik de indruk kreeg dat hij de oefening nog nodig had. Bizar!

Ik vroeg hem of hij merkte hoe groot het verschil was tussen hoe hij eerder worstelde met zijn woorden en gevoelens en hoe gemakkelijk het hem nu af ging.

“Ja” zei hij, “hoe vreemd.”

“Heb jij soms, toen ik vertelde over de techniek, in gedachten echt een voorwerp uitgekozen?”, vroeg ik, waarop hij bevestigde:

“Ja, het ging vanzelf; het was die kaars op dat tafeltje!”

“En heb je die toen in gedachten beveiligd?”, vroeg ik door. Hij bleek er een soort kaasstolp overheen gezet te hebben, met een kushand.

“Stond die kaars op de juiste plek?”

“Nu je het zegt, ik zag hem iets verder van me af.”

We hebben tot zijn spijt de hele oefening overgeslagen. Wat heet, hij had hem razendsnel innerlijk zelf al gedaan tijdens mijn uitleg. En warempel, hij werkte dus onmiddellijk! Snelle jongen. Effectieve techniek. We stonden allebei paf. Beroepsmatig waren we ook in de wolken.

Belangrijk is om nog te vermelden dat we aan het einde van de sessie de positieve aspecten van moeder, met de imaginaire stolp eroverheen, weer omdoopten tot wat het was; een kaars op een tafeltje. Je wil een mooi deel van je moeder niet achterlaten bij een ander. Je neemt dat weer met je mee. Symboliek werkt snel en diep en het is dus iets waar zorgvuldig mee moet worden omgegaan.

Illustratie: internetafbeelding

Luxehotels

…Tuig’ wordt niet ‘onttuigd’ door stelselmatig mentaal en zelfs fysiek afgetuigd te worden. Mensen worden niet menselijker door ze te ontmenselijken.  Zelfs onversneden psychopaten waarvan je hoopt dat ze nooit meer op de buitenwereld zullen worden losgelaten omdat ze onverbeterlijk zijn, bouwen enkel nog maar meer destructief recht* op binnen een mensonterend systeem… 

Van het smerigste, donkerste en meest ondenkbaar trieste hol tot ruime, frisse en verzorgde kamers, bijna luxueus in sommige gevallen. Via Facebook doet een serie foto’s de ronde, waarin men een kijkje kan nemen in dertig verschillende gevangeniscellen in verschillende landen en werelddelen. Ik dook onmiddellijk de commentaren in, want je raakt nooit uitgeleerd over het menselijk ras. Wat bleek? De allerbelabberdste cellen bleven ongemoeid, maar o wee die mooiere, menselijkere onderkomens! Even spitten in mijn herinnering: ‘Luieren in luxehotels op onze kosten!’ (variaties hierop voerden de boventoon) ‘Dat tuich hoort op water en broot’, ‘Die cellen kunnen niet krap genoeg zijn’,  ‘Leifstraffen invoere in plaats van ze in de watte te legge’ en zo meer. Dit soort reacties uit de onderbuik begrijp ik en zeker van (directe of indirecte) slachtoffers. In bepaalde gevallen moet ik ze zelf ook wel eens onderdrukken. Maar ik wilde in mijn reacties op Facebook niet uit het oog verliezen dat het ‘tuig’ vroeg of laat weer vrijkomt en je buurman of -vrouw kan worden. Of zich tegenover de school van je kinderen kan settelen. ‘Tuig’ wordt niet ‘onttuigd’ door stelselmatig mentaal en zelfs fysiek afgetuigd te worden. Mensen worden niet menselijker door ze te ontmenselijken. Zelfs onversneden psychopaten waarvan je hoopt dat ze nooit meer op de buitenwereld losgelaten worden omdat ze onverbeterlijk zijn, bouwen binnen een mensonterend systeem enkel nog maar meer destructief recht op.*

Vrijheidsberoving is een zware straf waarvan je je als vrij mens nauwelijks de last en de gevolgen voor de delinquent, evenals diens familie, in kunt denken. Ik heb tien jaar zijdelings meegedraaid in het gevangenissysteem en ik ken iets van die menselijke ellende. De vrijheidsberoving op zich is de wettelijk opgelegde straf, niets anders. Al het andere is willekeur van het beleid ter plekke. Ik ben er ongewoon ver in gegaan om op allerlei Facebook-kreten in te gaan en heb ook veel felle feedback én ondersteuning gehad. De steun was welkom omdat die me zei dat ik niet helemààl van de pot gerukt ben met mijn liberale ideeën. Sterker, ik ben er heilig van overtuigd dat gevangenissen weliswaar terecht onder meer dienen ter bescherming van de burger, maar de gemiddelde misdadiger nog verwarder, zieker, doortrapter, wraaklustiger, verslaafder of een combinatie van dit alles kan maken dan hij of zij al was. Wie schiet daar in godsnaam ook maar íets mee op? De oplossing lijkt mij al lange tijd zo simpel!

Ik bevind me wat dat betreft in het aangename gezelschap van Rutger Bregman, die in zijn hoopvolle boek De Meeste Mensen Deugen, onder meer het voorbeeld van een gevangenis in Noorwegen aanhaalt. Er zitten zware jongens, geen witte boord criminelen. Het complex bestaat weliswaar uit gebied dat omheind is, maar het is groot met zijn 20 hectaren bos voor vijfhonderd gevangenen. Er zijn parken in aangelegd met als centrum het gebouw waar de delinquenten verblijven. Winkels, groentetuinen en boerderijen die door henzelf in stand gehouden worden, zorgen voor een inkomen. Net als de gevangenen dragen cipiers burgerkledij. Zij zijn begeleiders in een aanmoedigende, vriendelijke rol. Een soort buddy’s. Er is een disco, een bibliotheek en een fitnesscentrum. Ook worden er allerlei opleidingen gegeven. De delinquenten worden Zorgvuldig voorbereid op een nieuw leven in de maatschappij. Niet alleen schijnt het allemaal heel goed te verlopen ter plekke -zelfs in de keuken en de parken waar met respectievelijk messen en cirkelzagen wordt gewerkt-, maar ook is de kans op terugval na de detentie lager dan waar ook ter wereld. Getroffenen, bij voorbeeld de nabestaanden van een vermoord kind, struikelen zeer waarschijnlijk en honderd procent begrijpelijk over de gedachte aan een zachte aanpak van de dader en willen vermoedelijk wraak en wat aanvoelt als gerechtigheid. Breder gezien echter wordt het werkelijke probleem zeker niet opgelost met de ‘harde hand’. Dat is uit de statistieken wel gebleken.

De zogenaamde ‘luxehotels die door ons brave burgers gefinancierd worden’, blijken ons minder te kosten dan we denken. Niet alleen is de kans op recidive, zoals eerder al vermeld, laag, waardoor de ‘hotels’ minder snel volgeboekt zijn, maar ook vinden veel meer ex-gedetineerden snel weer een baan, zodat er minder langdurige uitkeringen nodig zijn.

*Destructief recht is een begrip uit de contextuele therapie. Het wil zoveel zeggen als dat iemand aan wie veel misdaan is, op den duur het recht voelt om zelf ook wangedrag te vertonen. Vroegere destructie die uiteindelijk beantwoord wordt door het slachtoffer zelf met als gerechtvaardigd aangevoelde destructie.

Illustratie: detail van internetafbeelding

Vanaf hun troon

… Met hun armen over elkaar geslagen en hun benen gespreid, wachten ze af. Comfortabel achterover leunend op hun tronen, hun kroonjuwelen lichtjes afgetekend…

Zie ze komen. De drie broers en nog een zus. Mooie, rijzige mensen. Charmant, diplomatiek, welopgevoed en intelligent. De ouders zijn gestorven, maar vroeger was dit een voorbeeld-gezin waar naar werd opgekeken. Ook in niet geringe mate door henzelf overigens. Onder de aantrekkelijke buitenkant echter, verbergen alle mannelijke leden van het gezin een snoeihard egoïsme. Mannen, vroeger ook de vader, die hóe zus ook aanklopt, vraagt, smeekt, zich desnoods aan hun voeten werpt bij een geschil, superieur blijven zwijgen. Met hun armen over elkaar geslagen en de benen gespreid, de kroonjuwelen duidelijk afgetekend, wachten ze af. Comfortabel achterover leunend op hun tronen. De knuppel hebben ze lang te voren al in het hoenderhok gegooid; de wanhoop en het daaruit voortvloeiende wangedrag -lees emotionaliteit- van hun zus komen vanzelf wel. Als het zover is en ze breekt, maken ze het werkje af met een paar vernietigende oordelen over haar gemanipuleer -lees emotionaliteit-. Niet op inhoud ligt de focus, maar op de manier waarop ze toehapt op hun vilein uitgegooide visjes. Als het éven kan, hebben haar broers getuigen bij het spel. Liefst mensen die belangrijk voor haar zijn, bij voorbeeld haar gezin. Na haar publieke nederlaag buigt ze vol schaamte het hoofd en verdrinkt in een poel van schuld en negatieve zelfreflectie. Terwijl de heren, verenigd door het gezamenlijke doelwit, en lekker bijgetankt* weer soepeltjes verder gaan. De getuigen weten niet meer wat ze moeten denken; is hun vrouw, vriendin of moeder onbetrouwbaar?  Want waar rook is, is vuur. Toch? En het gebeurt haar zo vaak …

Wat de buitenwereld ziet, zijn drie kanjers van mannen aan wier integriteit niemand  twijfelt. Geen seconde. Ook hun zusje niet. En dat is haar valkuil. Vooral in familiale setting of elders als er aan haar woorden wordt getwijfeld, komt ze door alle geleden ondergraving warrig en een tikje ongeloofwaardig over. Ze valt binnen het schijnbaar smetteloze gezin duidelijk uit de toon en de deiningen om haar heen zal ze wel aan zichzelf te danken hebben; aan haar broers kán het toch niet liggen? Bovendien slaat de verwarring meestal pas toe als zij ten tonele verschijnt. Dus?

Aan dat gezin moet ik tegenwoordig weleens denken nu prins Harry uit Engeland aan de publieke schandpaal wordt genageld. Niets van wat die beweert, wordt voor waar aangenomen. Met rotsvaste zekerheid worden de ‘ware feiten’ over hem gespuid door mensen die, net als ik, geen idee hebben. Ook de aanklacht van Harry, zijnde dat die knappe, charismatische en zijn positie zeer toegewijde William hem gepest en gebruuskeerd zou hebben, is ongeloofwaardig volgens onze vele psychologen van de koude grond. Harry wordt mondiaal uitgelachen en William gaat zwijgend (meer is er niet nodig, heeft hij al lang geleerd) verder met zijn prinselijke taak.

Toch herinner ik me heel goed hoe vroeger bekend was, dat diezelfde ‘Wills’ een echte pestkop was en driftbuien had. Van die uitbarstingen schijnt bekend te zijn dat ze hem nog steeds weleens plagen. Waarom ook niet? Ieder mens heeft recht op zijn of haar mindere kantjes. Maar waarom wordt het van Harry dan niet aangenomen nu hij het bevestigt? (Er zijn filmpjes uit de oude doos die het illustreren bovendien). Ik vermoed dat het algemene ongeloof mede voortvloeit uit het feit dat William in publiek te aardig, te knap en te uitgebalanceerd overkomt om een schaduwkant plausibel te maken voor de gemiddelde toeschouwer. Een effect dat nog versterkt wordt door het lieflijk wuivende voorbeeld-gezinnetje aan zijn zijde. Mensen, we weten het écht niet. Of niet echt en dat is net zo gevaarlijk.

Onlangs zette ik een filmpje op Facebook waarin je een narcistische moeder haar dochter emotioneel zag mishandelen terwijl de omstanders -in de greep van moeder- de dochter op verschillende manieren ook nog eens afvielen. De te aanwezige broer hitste subtiel de moeder op en de te afwezige vader (die zijn rugbywedstrijd op de teevee liefst ongestoord afkeek) viel vanaf de zijlijn zijn dochter aan over haar toon en haar manieren. Terwijl het de moeder was die zich misdroeg en de verslagenheid, het ongeloof en het  toenemende stemvolume van haar dochter zelf had uitgelokt. Ze speelde, nadat ze haar kind volledig de grond in had geboord, overtuigend de slecht begrepen, doch goed bedoelende moeder.

Pest iemand lang genoeg, citeer hem vaak genoeg verkeerd, maak hem vaak genoeg monddood en verdacht. Wacht dan rustig af en het echte slachtoffer wórdt wild en luid en wellicht ongenuanceerd en emotioneel en huilerig en vloekerig en de hele rataplan waardoor het zichzelf alleen nog maar ongeloofwaardiger maakt en zo zijn belagers in de kaart speelt. Dit werkt in hoge mate isolerend. En als isolatie onvrijwillig is, verzwakt ze de positie van het slachtoffer nog meer. Daarom is dit een veelgebruikte tactiek bij narcisten.

Harry; het zusje uit het begin van deze column; de dochter uit het FB-filmpje en nu ook Bart de Pauw. Na zijn suïcidepoging zit die extra stevig in het zadel van het slachtoffer zijn van die vrouwen die hijzelf maar niet met rust kon laten. Dat laatste  staat vast. Bart, de grappige, geniale teeveetrofee, van wie het lastig is een ongunstig aspect te onderkennen. Zelfs als de bewijzen op tafel liggen, worden die op sociale media ontkend of glashard genegeerd en erger nog, zijn slachtoffers worden voor schut gezet; àlles doen we om de slecht verteerbare waarheid niet te hoeven onderkennen. Een BDP als roofdier past niet in ons denkraam. En wat we niet willen zien, zien we niet. Blindheid ten koste van de werkelijke slachtoffers.

*Narcisten voeden hun ego met en ten koste van de levenslust en het zelfvertrouwen van hun slachtoffer. Ze doen hun energie op aan het uitvechten en winnen van de conflicten die ze zelf veroorzaken.  De commotie die dan ontstaat, schuiven ze steevast in de schoenen van de ander die ‘weer moeilijk doet’ en die in steeds grotere verwarring en verbijstering achterblijf, met meestal een berg schuldgevoelens over misstappen die in feite geen misstappen waren.

Foto: internet

Alle liefde van de wereld 

… Gelukkig heb ik mijn cliënten zelf nooit de bekende rozentuin beloofd. Alleen dat begeleiding in veel gevallen kan helpen. En dat je binnen een geslaagde therapie niet leert om niet meer te vallen, maar om sneller op te staan…

“Alle liefde van de wereld had hem nog niet kunnen redden.” Dat zei zijn vriend aan de telefoon. Ik geloofde hem niet, die middag. Mijn grote liefde, zo noemde ik de man waar ik het meest wanhopig naar verlangd en om geleden heb, die met niets meer te helpen zou zijn geweest? Ik wist het zo net nog niet.  

Hij was die middag, op de verjaardag van zijn moeder, tegen een intercity gesprongen. De trein die ik vaak had genomen als ik hem bezocht.  

Niet dat ik zijn besluit niet begreep. Of de datum. Niet dat ik het zeer zekere en definitieve van deze sprong niet vatte. Niet dat het, zijn achtergrond en jeugd kennende, volslagen onverwacht kwam. Empathie met de ultieme stap op zich had ik ook. Wat ik echter jarenlang en eigenlijk tot voor kort niet heb kunnen vatten, was die uitspraak van zijn vriend; dat alle liefde van de wereld hem niet meer had kunnen redden. Of beter nog dat je uit je leven stapt, terwijl er nog iemand is, al is het maar één persoon, die als jij daarom vroeg, de wereld af zou graven om bij jou te komen. Of die voor jou zou sterven.  

Lang voelde ik me schuldig. Waren mijn gevoelens dan toch niet krachtig genoeg? Was ik niet duidelijk geweest? Was ik, met heel dat hart van mij dat aan zijn voeten lag, juist een extra last? Had ik niet goed genoeg naar hem geluisterd? Was ik te jong, met mijn achtentwintig jaar? Had ik iets gezegd of gedaan wat hem over de rand had geduwd? Had ik nog iets kunnen doen om het te voorkomen? De bekende vragen. Deels beantwoord in de erop volgende jaren.  

Vierenzestig ben ik nu, en iets van het antwoord op één bepaalde vraag drong onlangs pas voluit tot me door. Zelf heb ik mijn vroege jeugd in een tehuis doorgebracht, een positie die zowel destijds als later binnen ons gezin, minder bescherming bood dan je voor een kind zou wensen. In mijn hechtingspatronen heb ik natuurlijk averij opgelopen, die ik ten dele kon genezen. Mijn ex-man en ik hebben bijna dertig jaar van elkaar gehouden. Met de prachtige man daarna was het tien jaar goed. En nog. Toch blijkt dat ik al die liefde en ook therapie niet heb kunnen aanwenden om bepaalde gaten in mijn ziel definitief te dichten. Vele wel, maar niet alle. Een onthutsende ontdekking. Gelukkig heb ik mijn cliënten zelf nooit de bekende rozentuin beloofd. Alleen dat begeleiding in veel gevallen kan helpen. En dat je binnen een geslaagde therapie niet leert om niet meer te vallen, maar om sneller op te staan.  

De gaten die in mijn gestorven vriend waren geslagen, waren  langdurig, wreed en opzettelijk toegebracht. Dat opzettelijke was bij mij niet het geval. Anders dan hij, leef ik; niet ongecompliceerd, maar bij momenten heel gelukkig en voor de rest oké genoeg. Dat hij vastberaden koos voor de dood ondanks mijn jarenlange onvoorwaardelijke steun en trouw en felle liefde, is nu niet zo’n raadsel meer. Nu, nu ik op mijn leeftijd ondervind dat vroege schade soms nooit meer helemaal goed gemaakt kan worden. En hoe onverhoeds de gevolgen van je geschiedenis je soms als vanuit het niets kunnen besluipen.  

Zo graag zou ik hem dat nog laten weten. Dat ik hem, ondanks dat ik er voor hem was met heel mijn wezen en geloofde dat dat volstond, toch kan volgen in zijn laatste sprong.  

foto Evamaria, ijsbloemen

De zwarte weduwe

Het was goed dat ik de foto van mijn broer bij zijn kist zag staan, anders had ik getwijfeld of ik wel in de juiste zaal zat.

Een uitvaart is een ritueel waarin je, als je het mij vraagt, probeert zowel recht te doen aan de overledene als aan de gevoelens van de nabestaanden. De uitspraak “Hij of zij wilde het zo” is daarom wel een zaak van gepast respect, maar wat mij betreft niet steeds alles bepalend. En soms is het integendeel gewoon een gemakkelijk wapen, met name in de handen van een narcist.

“Daar gaat ze, in innige verstrengeling met haar volwassen zoon. En ze beseft goed dat wij haar na kijken. Ze heeft zonet de zelfverklaarde liefde van haar leven uitgeleide gedaan, mijn broer.

Daar staan wij, ouders, broers, zusjes en kinderen. We blijven achter op de parkeerplaats van het crematorium. Te verbijsterd voor woorden. Om ons heen heerst eveneens diepe stilte: onze achterban. Die er niet is. Wel door ons op de gastenlijst gezet, maar ijskoud niet door haar uitgenodigd, ontdekten we te laat.

Een anderhalf uur eerder. Daar zaten we. Zo goed als alleen, aan ‘onze’ kant van de zaal, op door haar bepaalde plaatsen. En niet eens op de eerste rij. Achter ons gaapte de leegte, waar mijn vader steeds even vol ongeloof en een sprankje snel weer gedoofde hoop een blik op wierp. Mijn moeder keek star voor zich uit in een poging om zich goed te houden. Achter háár -laat ik haar voor het gemak de weduwe noemen- echter troepte een meute ons volslagen onbekenden samen. In rep en roer van hysterisch tentoongesteld verdriet en vooral  devotie. Een bevreemdend zicht. Het was goed dat ik de foto van mijn broer bij zijn kist zag staan, anders was ik gaan twijfelen of we wel in de juiste zaal zaten.

Al een hele tijd groeit de behoefte in mij aan om haar aan te spreken op haar schijnbaar lieflijk moeder-zoonmomentje op die parkeerplaats. Dan zou ik haar vertellen wat ze behoorde te weten; dat mijn ouders, die op deze dag zo weinig ruimte kregen, ook zo close waren met hun jongste zoon. Zijn veel te korte leven lang. Ik zou haar vertellen dat ik innig voor haar hoop dat haar kind niet over een aantal jaren een fatale tumor in zijn hersens zou ontwikkelen. Een tumor die ervoor zou zorgen dat hij in korte tijd onherkenbaar zou veranderen, het gezin waar hij zo trots op was, zou laten vallen als een stuk vuilnis, en samen met een nieuwe vlam oude getrouwen de duvel aan zou doen.

Ook zijn er veel vragen. Allereerst zou ik van haar willen weten waarom een gebroken koppel van in de zeventig geen roos kreeg om op de kist te leggen, zoals haar volgelingen wél. De kist waarnaar ze vanaf de tweede rij met hun zakdoek tegen hun mond gedrukt mochten zitten staren. Terwijl de weduwe daar op dat spreekgestoelte niet zozeer mijn broer maar vooral zichzelf opblies tot een heilige, zag ik mijn ouders steeds kleiner worden. Ik zou willen vragen waarom wij de duur noch de inhoud van onze eigen teksten mochten bepalen op deze onnoemelijke dag. Waarom wij de steun van familie moesten ontberen. Waarom mijn beresterke broers de kist niet mee mochten tillen het crematorium in. Waarom geen van ons een gram van zijn as mochten hebben. Waarom niemand van onze familie zelfs maar in het rouwbericht vermeld stond; zijn ouders, broers en zussen niet, noch zijn zo geliefde petekind. Maar wel haar gezin en … de hond van haar zoon. Het enige antwoord op een vraag van ons die soms voorzichtig werd gesteld, was een  pertinent: ‘Hij heeft het zo gewild’. En dat was plots heilig, terwijl hij volledig tegen zijn zin in door haar in een hospice was gedropt om te sterven. Wekenlang. En wij in de achteraf valse veronderstelling werden gelaten dat hij ’s nachts nooit alleen was en ook in de weekends niet.

Toch is ze altijd met respect behandeld geweest door ons. Dat wil zeggen, door de rest van mijn familie. Mij persoonlijk kostte het moeite. Mede daarom gold er voor mij een spreekverbod tijdens de uitvaart. Ze is niet dom.

Tijdens de allereerste begroeting gebeurde het al. Gezien de superlatieven die uit de mond van mijn broertje rolden als hij het over haar had, was ik ondanks de situatie positief gestemd. Maar was me dàt schrikken. In een verder weliswaar onopvallend uiterlijk boorden zich twee kleine, valse oogjes in de mijne. Een rat, was mijn eerste gedachte en ik schaamde me ervoor. Al mijn alarmbellen bleven echter afgaan en in de twee jaar erop volgend, deed ze niets om mijn eerste indruk bij te stellen.

Binnen mijn vredelievende familie ben ik vaak de whistleblower. Geen dankbare of zelfs maar zinvolle taak. Er wordt ten eerste zelden naar geluisterd en áls ze worden gehoord, vallen mijn waarschuwingen onder de categorie: ‘Die weer …’ Wat zoiets wil zeggen als: die ziet overal spoken. In dit geval mocht dat nogal letterlijk genomen worden overigens.

Mijn waarnemingen streken de familie zelfs zo tegen de haren in, dat ik uit zelfbehoud besloot zachtjes in hun koor mee te zingen, een liedje dat het verliefde koppel ons had voorgekauwd: de nieuwe partner was toch zowijszoslimzobegaafdzobijzonder. Ja, een sluwe vos was ze. Dat mijn broer al ziek was, werd echter een zwaarwegende reden om dingen niet op de spits te drijven.  

Wel ben ik me op het einde voorzichtig gaan verzetten tegen de demonisering die mijn schoonzus van zeventien goeie jaren ten deel viel. Wreed, gemeen en onterecht. Eén keer heb ik gewaagd te vragen waarom mijn broer en partner er niet bij stil leken te staan dat zij de gezamenlijke kinderen in deze moeilijke tijden wel moet opvangen. Dat ze als moeder van toch wel wat respijt verdiende. Hier werd zwaar aan getild en ik vloog zelfs een jaar in de banvloek. Het laatste jaar van zijn leven. Een afscheid werd op het laatste nippertje toch nog geregeld, goddank.

Mijn schoonzus echter, heeft ondanks alle smeekbedes van haarzelf, familie en vrienden geen afscheid mogen nemen. Noch voor zijn overlijden, noch erna. Ze was ook niet welkom op de crematie. De nieuwe partner had haar veto gesteld. De kinderen van mijn broer stonden zonder hun moeder aan zijn kist. Een moeder die bovendien niet vermeld mocht worden tijdens de viering en iedereen gehoorzaamde nog ook!

Ik zou haar, de weduwe, willen vragen waarom ze opgeblazen rekeningen vereffende over het graf van mijn broer heen. Noemt ze dat liefde? Of is het toe-eigening? De ultieme triomf; hij is van mij? De grote weduwe-aandacht-show? Het niet kunnen delen van rouw? Superioriteit; aan haar liefde voor mijn broer konden wij volgens haar niet tippen? Wilde ze anderen daar raken waar het nooit meer recht gezet kan worden? Een ouderpaar de mond snoeren en in de rug klauwen op deze zwaarste dag. Was dat wat ze echt wilde? Of was het haar op ons uitgeleefde woede en frustratie over een liefde die maar zo kort mocht duren terwijl wij hem zolang bij ons hadden gehad?

Daar staan we en we weten het niet. Maar de moeilijkste vraag, eentje die we zelf zullen moeten beantwoorden, is: waarom lieten we dit allemaal zomaar met ons gebeuren? Wat was dat voor nare betovering? Waarom beefden we voor haar? Waarom lieten we ons zó ringeloren op een van de belangrijkste momenten van ons leven? Wat deed ons altijd op eieren lopen in haar buurt? Ik krijg het niet verwerkt.

Dat ze in de nasleep geld en goederen ontvreemd heeft, is geen verrassing zeker? Ook dat ze begrafenis die ze zo rigide had georkestreerd zonder enige inspraak van ons te dulden, volledig door mijn familie liet betalen, hoef ik niet meer te vermelden? En dat ze nu op de dure fiets van mijn schoonzusje door het dorp rijdt? Doe het maar eens.

Ooit vertelde ze me dat ze een ‘gezonde narcist’ was. ‘Gezond?’ dacht ik toen al, ‘voor wie dan?’ Met moeite hield ik mijn gezicht in de plooi.”  

Met moeite. Logisch. Gezonde narcisten bestaan immers niet.

Foto: Evamaria Jansen

Kerstcadeau

“Ik zie een trouwring aan je vinger. Hoe zit dat? Krijgen we daar gedonder mee?”  

Plusvader aan het woord:  

Toen mijn vrouw en ik elkaar voor het eerst ontmoetten, wisten we het eigenlijk meteen. We wilden samen verder. Daar zij in de naweeën van een echtscheiding zat en haar kinderen van zestien en achttien jaar oud daardoor ook heel wat hadden meegemaakt, was ze er voorzichtig mee om hen met mij te confronteren. De kinderen wisten van me af, maar ze wachtte op het moment dat ze uit zichzelf naar me zouden vragen. Zo hielden we onze relatie een half jaar buiten hun zicht. 

Op een avond was mijn vriendin uit gaan eten met haar kinderen en het vriendje van de dochter. En terwijl de jongemannen binnen bleven omdat het buiten venijnig koud was, gingen moeder en dochter vóór het dessert op het terras aan de straat samen een sigaretje roken. Daar liep ik hen in het donker tegen het lijf. Onopzettelijk. Mijn vriendin stak kort haar hand naar me op en ik naar haar, waarna ik haastig doorliep. Goeie toneelspelers zijn we blijkbaar niet, want de dochter had het  onmiddellijk in de gaten: “Is dàt hem?” Ja dus. Ze riep me terug om kennis te maken. Een ontzettend leuk, hartelijk meisje. Na een korte babbel ben ik doorgelopen naar een cafeetje met een open haard iets verderop. Later hoorde ik van mijn vriendin dat haar dochter meteen na mijn vertrek verrast had gezegd: “Wàt een fijne man!” Ze was een beetje overrompeld en heel enthousiast naar binnen gegaan om haar vriendje en broer op de hoogte te brengen en vertelde er aanmoedigend bij dat ik in een cafeetje verderop zat. “Fijn voor hem.” was de reactie van de zoon. Zijn moeder liet het erbij en ze aten gezellig door. Ze kende haar volkje en had binnenpretjes. En inderdaad, toen ze naar huis vertrokken, vroeg de jongen tussen neus en lippen door waar dat cafeetje wel niet was. Hij wilde wel even ‘binnenspringen als dat dan zo nodig moest’. “Niks moet”, zei zijn moeder, maar het zusje was al met haar vriend naar mij onderweg. Ach, dan ging hij ook maar eens mee een kijkje nemen… 

Zo kwam het dat ik bij mijn biertje aan de open haard totaal verrast werd door een groepje jongeren, waarvan ik alleen de dochter herkende, en mijn vriendin die er blozend achteraan kwam. Haar zoon vatte de koe meteen bij de horens. Ik weet het na tien jaar nog letterlijk: “Zo,” zei hij “ben jij de nieuwe vriend van mijn moeder?” “Yep”, zei ik blij. Dat beviel hem. Hij bleef recht op de man afgaan: “Ik zie een trouwring aan je vinger, hoe zit dat, krijgen we daar gedonder mee?” “Nee hoor, dat is de ring van mijn overleden vrouw en die zal ik ook niet af doen!” “Fair enough” vond hij. “En ga je nu over me vaderen of wat?” was de onmiddellijk erna op me afgevuurde vraag. “Dat was helemaal niet de bedoeling!” reageerde ik, “Ik moet er niet aan dénken.” Van binnen moest ik lachen om zowel het directe als de kernachtigheid van zijn terechte vragen.  

Ik was kennelijk met glans geslaagd voor de eerste ronde; hij schudde mij krachtig de hand en zei: “Ok, doe mij dan ook maar een biertje.” Daarna zat ik met het hele gezelschap, mijn nieuwe toekomstige plusfamilie, nog tot middernacht rond die haard. Terwijl het buiten vroor dat het kraakte, smeedden wij daar binnen aan het begin van onze lange, warme band. Het loopt nu alweer tien jaar rimpelloos tussen ons, ze zijn zelfs heel defensief ten aanzien van mensen die mij in hun ogen niet goed of met onvoldoende respect behandelen. En ze zetten bij voorbeeld rustig hun moeder op haar plaats als die eens te fel uit de hoek komt tegenover mij. Met hun eigen vader hebben ze overigens ook een prima contact. Kan eigenlijk niet beter.  

Ze hebben me altijd bij mijn voornaam genoemd, maar laatst stelde de inmiddels jong volwassen dochter me aan een paar vrienden van haar voor. En het was de eerste keer dat ik haar hoorde zeggen: “Mijn plusvader” in plaats van “de man van mijn moeder” of gewoon mijn naam. “Mijn plusvader” … Wat een kerstcadeau. 

Foto: Evamaria Jansen, Boxtel.

Het hartje van de hulpverlener

De kennismaking met hun overleden kind blijft echter tweedimensionaal. Driedimensionaal is in mijn beroep vaak verleden tijd; een dimensie waar ik nooit deel van uit maakte.  Althans, zo bleef het tot op een bijzondere avond, die heel gewoontjes begon.

Soms, maar toch nog veel te vaak, sterft er een kind. En de ouders gaan dan op alle mogelijke manieren op zoek naar troost en handvaten om uiteindelijk een enigszins draaglijk nieuw leven op te kunnen bouwen. Tijdens die zoektocht komen ze ook weleens bij mij terecht; jarenlang, af en toe, of bij periodes. Er zijn trajecten bij van wel tien jaar of meer. Niet zelden volgen in de loop van de tijd grootouders, broers en zussen, beste vrienden… 

Al die tijd zie ik de foto’s en filmpjes van het verloren kind, luister ik naar de verhalen en overzie ik steeds meer de ravage die zo’n verlies in gezinnen en andere omringende systemen aanricht en dit nog heel lang kan blijven doen. Er ontvouwt zich dan stilletjes aan iets in mijn hart. Zo sterk zelfs, dat ik soms denk: ‘Jullie moesten eens weten’; regelmatig heb ik het gevoel dat ik het bewuste kind op de duur zelf leer kennen en liefhebben. Op Facebook verschijnt ter gelegenheid van een verjaardag, een sterfdag of weer zo’n pijnlijke Kerst zonder die ene, weleens een tekst van de ouders met een foto van hun kind erbij. Dat komt bij me binnen. Dan zet ik er het hartje bij, dat ik serieuzer meen dan men misschien beseft; het is een persoonlijk ervaren, niet enkel het therapeutische hartje van de hulpverlener.  

Wat me ook zo raakt wanneer ik oude foto’s te zien krijg, is het feit dat mensen die ik enkel diep bedroefd heb leren kennen, plots jonger en gelukkig zie zijn. Soms bijna onherkenbaar. Nog onwetend van wat hen boven het hoofd hangt.  

De kennismaking met hun overleden kind blijft echter tweedimensionaal. Driedimensionaal is in mijn beroep vaak verleden tijd; een dimensie waar ik nooit deel van uit maakte.  Althans, zo bleef het tot op een bijzondere avond, die heel gewoontjes begon. Een papa en een mama kwamen met een witte plastic zak mijn praktijkruimte binnen; een beetje verontschuldigend dat ze wel iets aparts bij zich hadden. Ik ‘kende’ hun gestorven zoontje al langer en voelde werkelijk voor dat kleine mannetje. Totaal nieuw en onvoorstelbaar voor mij was echter wat ze voorzichtig uit die banale plastic zak tevoorschijn haalden: de beschermende ‘helm’ die hun zoontje had gedragen tijdens de vele bestralingen. Het was in feite zijn koppetje in 3D. Het was zomaar ineens tastbaar. O wonder.  

Ik trok de stoute schoenen aan en vroeg de ouders of ik hem even vast mocht houden. Ze leken het een welkome vraag te vinden. Daar zat ik. Zwaar ontroerd. Zomaar ineens met dat ‘hoofdje’ op mijn schoot. Iets kostbaars was me toevertrouwd. Met mijn twee handen kon ik het helemaal omvatten en er fysiek mee kennismaken. Net alsof ik dat kindje nu eindelijk zelf eens mocht koesteren na al het verdriet dat ik al om hem had gezien en deels meegevoeld. Ik kon hier echt iets in kwijt. Ook ten opzichte van zijn ouders. Het hele uur lang mocht ik hem in mijn handen voelen en omhullen, terwijl we ondertussen met elkaar praatten. Ze drukten zich inniger uit dan ze ooit tevoren bij mij hadden gedaan. Wat een avond. Wat een liefde om hem heen, een liefde waar ik bij uitzondering eens actief deel van mocht uitmaken. Een magisch moment in mijn ‘loopbaan’. Om nooit meer te vergeten.  

Toen ik jaren later een herinneringsfoto van het kindje op Facebook tegenkwam, schreef ik erbij: “Oh, dat koppetje … dat ken ik!”. De ouders stuurden me terug: “JA!” met een hartje. 

– In memoriam Lukas –

Foto: Evamaria Jansen. Een regenboog omdat dit veel betekent voor de familie van Lukas. Met dank aan zijn ouders, die mij toestemming gaven voor het publiceren van deze column en op mijn vraag het thema van de foto kozen.  

De gesloten loketten

“Waarom komen ze er nu pas mee?” is de tenenkrommende vraag die blijkbaar bij een deel van de bevolking oprijst als mensen verslag doen van een oud trauma.

“Waarom komen ze er nu pas mee?” is de tenenkrommende vraag die blijkbaar bij een deel van de bevolking oprijst als mensen verslag doen van een oud trauma. Meer specifiek lokt vooral het aankaarten van een seksueel grensoverschrijdende gebeurtenis hoog opgetrokken wenkbrauwen uit. De vraag waarom ze er nu pas mee komen, is volkomen irrelevant. Het enige dat telt is dát ze ermee komen. Eindelijk!

De moed en het zelfvertrouwen die hiervoor nodig zijn, zijn voor velen niet weggelegd. Totdat ze ergens een domino-effect zien ontstaan en op die kar mee durven te springen. Welkom, zou ik zeggen. Laat je gerust aanmoedigen door lotgenoten die de spits afbijten. Niks mis mee.

De zeer foute vraag “Waarom komt iemand er nu pas mee?” wordt  gesteld vanuit de omkadering en opinievorming die organisch deel uitmaken vanuit het hele concept van angst en onzekerheid aan de ene kant, en respectloosheid en intimidatie aan de andere; gedragspatronen waarvan lang verondersteld werd dat ze wel door de beugel konden.

Foute vragen worden soms gevolgd door goede raad: “Doe in godsnaam je mond open.” Of, om het met John de Mol te zeggen: “Ga naar de loketten!” Nog afgezien van het feit dat eigenlijk de dader dat zou moeten doen, is één van de bezwaren hierbij: àls ze er al zijn en je  vindt ook nog het juiste, wie zit daar dan achter? Je weet het maar nooit. Ik ging als zesjarige met een glasheldere klacht naar zo’n loket toe; een familielid. Degene die mij belaagde was op dat moment nog steeds in mijn nabije omgeving en zou dat nog even blijven. Het loketje kan op zich het daartoe geëigende zijn geweest. Zo zag het er in elk geval wel uit. Maar de consternatie die ontstond na wat ik meldde, was zo heftig dat het loket voor onbepaalde duur gesloten werd. Nooit meer heb ik er met soortgelijke klachten terecht gekund. Ik werd niet geloofd, dat was gemakkelijker. De loketbediende kon het niet aan. En een kind van zes accepteert dat zonder meer. Een kind van zes, of jonger, of ouder, maakt de vertaalslag dat het misschien ongeloofwaardig is, de dingen niet juist ziet, of zelf iets grondig verkeerd heeft gedaan. Dat resulteert niet zelden in decennialange stiltes. In erge gevallen soms ook in verdringing. Dan kún je niet eens getuigen. Daarmee is de niet relevante vraag beantwoord.

De stupiditeit van de opmerking “Je had toch ‘nee’ kunnen zeggen?” is zo enorm, dat ik er hier even de woorden niet voor vind. Bovendien is ook dit een niet ter zake doende vraag.  Als vrouwen nee zeggen, maakt dat toch niks uit; een oude volksdomheid zegt dat ze in feite ‘ja’ bedoelen. Trouwens, als ze ‘ja’ zeggen, ook al. Vreemd volkje. Geen wonder dat sommige mannen het maar niet vatten.

“Vroeger kon alles, nu niks meer!” is een klok die je ook hoort luiden. Daar zit wat in. We slaan volgens mij te ver door. Elke vader of moeder bijvoorbeeld, die totaal onschuldig zijn of haar peuter dan wel kleuter mee in bad neemt en zich daar onder invloed van de #MeToo beweging nu zorgen over maakt, is er een te veel. “Vroeger kon alles.” Maar vroeger is ook vijftig jaar geleden. En toen al voelde ik op mijn klompen aan, dat er op die grensoverschrijdende momenten iets vreemds en zeer verontrustends gaande was. Alles kon kennelijk toch níet.

Niet dat ik met uw eventuele nieuwsgierigheid wil spelen, maar als ik hier open en bloot zou neer schrijven wie me op 24 september 1966, ik was toen acht, out off the blue fors tussen mijn benen greep, zouden de meesten het niet geloven en zou ik mezelf  belachelijk maken. Dat besefte ik toen al, dus ging ik dit keer niet naar een loket. Terwijl diegenen die mij wel serieus namen, een horde advocaten op mijn dak zouden hebben gestuurd. Ik zou hoe dan ook de smadelijke verliezer zijn geweest. Behalve dat veel later algemeen bekend raakte dat de bewuste man wel degelijk een schuinsmarcheerder was, heb ik geen enkel bewijs (nog afgezien van het feit dat ik de behoefte niet voel om me nu nog te weer te stellen). En aan de andere kant, de kant van wat ze nu al snel een ‘roofdier’ noemen, heerste toen nog onaantastbare macht met de bijbehorende rechten. Daar ging ik niet mee op de vuist. Mij niet gezien! Nee, midden in de #MeToo beweging is dit voor mij nog steeds geen optie, zelfs al zou ik daar anderen mee helpen. Dat specifieke gevoel van machteloosheid en verlamming dat maakt dat ik niet openlijk op de barricades durf, is mij op zich helemaal niet eigen. Maar het is in dit geval sterker dan mezelf. En dát doet me pas beseffen hoe krachtig en hoe moedig diegenen zijn die het wél aankaarten.