Overhaaste euthanasie?


Iemand stuurde me een artikel toe uit de Humo.  Nu lees ik dat blad uit protest niet meer sedert zij een paar keer achter elkaar mijn zorgvuldig ingekorte open brieven nog eens redigeerden totdat de boodschap ervan wat mij betreft verdwenen was. Erger nog, in een specifiek geval dacht mijn Humo lezende vriendenkring, en wie weet ook cliënten, dat ik pro Marc Dutroux was. Daarin nog een stevig handje geholpen door de door de Humoredactie verzonnen titel ‘Kop op, Dutroux!’ erboven. Toen had ik het wel gehad. Maar bij deze, nee, ik sympathiseerde niet met meneer Dutroux, ook niet een heel klein stiekem door de Humoradar opgepikt beetje. 

Maar ik was wel blij dat iemand aan mijn onlangs geposte stukjes op Facebook dacht toen zij het Humoartikel las over een euthanasie die veel stof heeft doen opwaaien. Mijn eerdere stukjes hadden als strekking dat mensen in grote geestelijke nood vaak (langer) overleven dankzij een toestemming tot euthanasie in plaats van ondanks. En dat het euthanaseren van iemand met liefdesverdriet geen reclame is voor euthanasie bij ondraaglijk en uitzichtloos geestelijk lijden. Voorbeeld was Tine, het zusje van twee vrouwen die de euthanasie van hun zus groot in de kranten aanklaagden.  Nu blijkt na intensieve gesprekken met nabije vrienden van Tine, dat er al jaren, eigenlijk levenslang, sprake was van alle voorwaarden voor deze hulp bij zelfdoding/euthanasie. Dat lucht me (voor zover je daar in zulke omstandigheden in die termen over mag spreken) in zekere zin op. Er is kennelijk gebeurd wat zij werkelijk wilde, om gegronde redenen die een constante in haar leven vormden.

Het geval laat anderzijds ook zien hoe aartsmoeilijk de legitimiteit van zo’n zelfgekozen einde voor bezorgde familie te aanvaarden kan zijn. Ze willen er niet aan en gaan vechten. Tot in de krant dus soms.

Ik wens de overlevende zusjes, familie en vrienden heel veel sterkte toe met hun verlies en hun gevecht en alles wat ze nu over zich heen zullen krijgen. Het is nog niet voorbij en zal dat nog heel lang niet zijn.

Zie ook: VOOR ALS IK NIET MEER KAN Evamariajansen.blogspot.be


Gekwetste moeders

Moederdag. Ze wàs moeder. Ze hàd kinderen. Hele lieve zelfs. Wat deed ze dan alleen op de buiten, haar haren verwaaid, natte wangen?

Geesten bezweren, de geesten die uit de schaduwen van haar verleden opdoken en die haar, ondanks al haar pogingen ze van zich af te houden, aankleefden. Niet altijd, maar op zulke dagen lachten ze haar luid uit in haar gezicht:
 
MOEDER!! HOE WEET JIJ WAT EEN MOEDER IS? JE HEBT ER ZELF GEEN GEHAD. EN WAT JE WEL HAD, DAAR LEVEN WIJ VAN. WIJ ZIJN DE HOUDERS VAN ONHOUDBARE HERINNERINGEN.

’s Avonds haalde haar man haar op. Hij hield van haar. En van haar innerlijke gevechten wist hij voldoende om haar niet op die ellendige feestdagen vast te pinnen. In plaats daarvan vervoerde hij haar veilig van en naar haar toevluchtsvluchtoorden. Dit keer haalde hij haar op om toch tenminste met hun dochters ergens een hapje te kunnen eten en een schijn van normaliteit voor hen op te houden. Ze huilde in de auto. Ze schaamde zich zó dat ze de hele dag al voor zichzelf genomen had en nog steeds niet aan de confrontatie met moederdag toe was. Pas toen ze het tegen haar echtvriend had kunnen zeggen en ze zich had kunnen troosten aan zijn vaste hand op haar been, deed ze de moed op die nodig was om uit de auto te stappen en haar kinderen tegemoet te komen in hun verwachtingen. Twee toffe warme kinderen, intelligent en uniek. Het beste van beiden, van haar en haar man. Wat zat ze te snotteren? Ze had alles.
Het etentje liep goed, het was lekker en gezellig, ze deed verschrikkelijk haar best om niemand te laten merken dat ze zich die dag een wrak had gevoeld. Maar haar oudste  dochter, bijna volwassen, liet zich niet misleiden. De moeder voelde het en ze besloot de opmerkzaamheid van haar kind niet te negeren, haar niet in angst te laten zitten om dingen die ze wel zag, maar waar ze niet naar durfde vragen. Dus vertelde ze. Voor het eerst. Bij stukjes en beetjes, haperend, voorzichtig tastend naar wat wel en niet gezegd kon worden, de grenzen van haar eigen misplaatste loyaliteit met haar kwelgeesten, per slot familie van haar kinderen, aftastend, testend en verleggend.
Haar jongste werd woedend, nee, razend op haar familie, wilde Aktie Ondernemen Tegen Die Rotzakken, maar viel haar ook fel aan op het feit dat zij dat allemaal had laten gebeuren, dat ze nog steeds braaf was, dat ze hen niet ongenadig op het appèl geroepen had. Zij zou het anders gedaan hebben, zij zou zich dit niet hebben laten welgevallen, zij zou zich verdedigd hebben, zij zou niet meer met hen omgaan… Natuurlijk, haar jongste had gelijk. En weer zat ze machteloos….net als toen. Maar haar man legde hun furieuze  dochter uit dat haar reacties gezond en begrijpelijk waren. En dat ze die putte uit al dat vele bestaansrecht  dat zij wél gekregen had, maar haar moeder niet. Dat een veilig kind zich tot op bepaalde hoogte kan verweren als het moet, maar een onveilig kind per definitie niet. Dat haar moeder haar haar hele leven lang al met warmte en zorg en liefde omringd had. Dat dat een wonder op zich was en dat zij zich niet alleen koesterde in dat wonder, maar ook sterk geworden was daardoor. Sterk genoeg en met voldoende rechtvaardigheidsgevoel om adequaat te reageren op geweld en onrecht.
De oudste dochter had op een totaal ander niveau naar het verhaal zitten luisteren. Zonder commentaar, dat was niet nodig. Haar bruine ogen waren zacht als een bedding voor haar mama’s pijn.
Voor de moeder was het uiterst belangrijk dat de kinderen haar geloofden, want ze was opgevoed met ontkenningen van het evidente. Niets van wat ze beleefde bestond, alles werd weggemoffeld achter gezellige gezinsbijeenkomsten, zíj vergiste zich. Maar nu werd ze gewoon geloofd, er werd niet aan haar woord getwijfeld. Wat een weldaad, wat een ademruimte, wat een dierbare avond.
 
De korte wandeling naar de auto verliep anders dan anders. Zij wandelde gewoonlijk hand in hand met haar man, terwijl de meisjes al jaren zover mogelijk bij hen vandaan via lichaamstaal liepen te ontkennen dat ze bij deze geriatrische sukkels hoorden.
Dit keer niet. Ze waren meteen naast haar gaan lopen, elk aan een kant, haar man hield zich op de achtergrond. Hij voelde iets komen. Zij ook.
De ruimte tussen haar en haar kinderen zinderde van wat zij wilden, ze wist niet precies wat. Ze liep op eieren. Toen staken haar beide dochters langzaam en zonder een woord hun arm door die van haar, drukten haar als terloops tegen zich aan, steeds dichter. Ze waren een scherm van liefde tussen haar en haar demonen. Zij liep op wolken. Haar man wist ze een klein eindje achter zich, ze voelde hem, bijna zoals ze haar dochters voelde.
      
 Het heeft je bijna fataal aan veiligheid ontbroken, dat is waar, maar kijk eens waar je nu bent, tussen wie jij in mag zijn op deze dag. Kijk eens naar wat jij mee hebt helpen creëren.
Iets of iemand heeft jou bestaansrecht gegeven, grijp het. Je bent er, je hebt het goed gedaan, adem, meer vraagt het leven niet.


Gekooid of omhuld

Lang heb ik moeten kijken naar een krantenfoto van een konijnenhok. De tekst zag ik later pas. Er was iets mee aan de hand, met die foto, met dat hok. Bleek het bij nadere lezing te gaan over een buitenwiegje; een nieuwe vinding om kinderen lekker in de gezonde buitenlucht te laten slapen.

Nu slaap ik al mijn hele leven in de gezonde buitenlucht en dat gaat als volgt: ik zet mijn raam open, ga in mijn bed liggen en doe mijn ogen
dicht. Helemaal niet moeilijk.
 Zelfs bij vriestemperaturen waait de gezonde buitenlucht lustig over mijn dekbed waar ik diep en gezellig onder verscholen lig. Mijn  moeder vertelde me eens dat ze toen we klein waren tijdens een bijzonder koude winternacht ongerust werd, een dikke trui over haar pyjama trok om de destijds normale kilte op de gangen te trotseren en even een rondje door het huis deed om te kijken of alle kinderen warm en veilig waren. Bij mijn kamertje aangekomen, klapte de deur bijna uit haar hand en sloeg de wind haar tegemoet. Ze tastte in het donker rond, stopte bezorgd mijn ijsvoeten die buiten boord hingen onder de dekens, trok die op tot boven mijn neus die ook al rood zag en wilde net zachtjes weer vertrekken naar haar eigen warme nest toen ze mij slaapdronken hoorde mompelen: “Ik wíl die kouwe dingen niet in mijn bed, hang ze maar weer buiten.”
De enige keren dat ik niet ‘buiten slaap’ is als het volle zomer is en ik me tegen de hitte indek door de luiken gesloten te houden. Dat overkomt me gewoonlijk niet in België of Nederland.
Maar soit, buiten slapen is gezond en kan heel fijn zijn. Bijzonder fijn zelfs. Als jong volwassene onder de oneindige sterrenhemel in de onvergetelijke uitgestrektheid van de Sinaïwoestijn; onder de krulwilg die in mijn vaders tuin in de doodstille Odervallei stond en waar hij op een stokoude stretcher, maar intens gelukkig met de natuur verbonden zijn laatste maanden sleet en waar wij in de laatste zomervakantie ’s nachts bij hem bivakkeerden op uit de schuur gesleepte, muffe kapokmatrassen; onder de volle maan die over ons groene vluchtoord in de Zwalmstreek scheen; op een luchtmatras, dronken van krekelgeluiden onder de verbijsterd heldere Melkweg van de Provençe.
  
En daar zit hem de kneep, denk ik. Om te beginnen ligt er op zo’n buitenwiegje een dak. In zo’n voor de gezondheid van de baby gecreëerd kooitje is geen ruimte voor sterren, de maan, de onmetelijkheid. Enkel voor getimede doses frisse lucht achter tralies. Bovendien, en dat is mijn belangrijkste punt; als zo’n kindje buiten gezond ligt te worden in een kooitje, waar zijn de ouders dan? Liggen die binnen, veel te licht slapend met hun oor op de babyfoon (ook niet gezond)? Kijken ze teevee? Of liggen ze soms ook buiten bij het konijnenhok? Ik denk van niet.
Waar is hun lijfelijke omhulling of desnoods enkel aanwezigheid? Waar zijn hun geluiden, hun woordjes, hun bevestiging van het leven?
‘Jij bent er, wij zijn hier, jij mag in onze adem slapen.’
Ik ben er persoonlijk diep van overtuigd dat deze gefluisterde, of gezongen of enkel gevoelde woordjes moeiteloos opwegen tegen tonnen door tralies gezeefde zuurstof. Zet desnoods je raam op een kier, zet die babyfoon uit en neem je baby dicht bij je op je kamer. Gezondheid met de grote G zit hem niet enkel in de meetbare zaken, maar juist ook in het onmetelijke van de liefde.     

Stank voor dank


Ik ben psychotherapeut, al een behoorlijke tijd, maar denk niet dat dat een garantie is voor geluk, of dat het menselijke doen en vooral laten me niet regelmatig voor raadsels stelt.
De hand waarmee jij gevoed hebt, zal gebeten worden? Of zoiets toch? Staat dat niet in de Bijbel? Het moet dus een oud vertrouwd gegeven zijn, al zou een hond het nooit doen. Alleen een mens krijgt zoiets voor elkaar (hoewel, ik heb laatst iets gezien over hele akelige postcoïtale trekjes bij vrouwenspinnetjes waar de mannetjes niet levend vanaf kwamen, maar soit).
Het hield me al jaren bezig, omdat ik het maar niet snapte; diegenen die jij helpt, IK BEDOEL IN DE PRIVÉ SFEER, zullen jou naderhand in veel gevallen in de rug trappen. Dat is toch niet te geloven? Toch gebeurt het wel degelijk op grote schaal. Ik hoor het zó vaak en ik kan er zelf, als redelijk behulpzaam type, ook van meespreken. O ja, stank voor dank, noemen ze het, ik had het niet zo ver in de Bijbel hoeven zoeken.
Laatst las ik ergens, alsof het heel gewoon was, zonder enige verdere uitleg, terwijl ik juist erg benieuwd werd: “Als je iemand heel veel helpt, bouwt diegene geen respect voor je op.” Geen respect. Ik herken het, maar snàppen….nee.
Het moet iets te maken hebben met het herstel van evenwicht. Door de ander te helpen, houd je diegene – zonder dat je dat bewust wilt – in de positie van de hulpbehoevende en het is nu eenmaal niet leuk om behoeftig te zijn. Dus gaat de ‘behoeftige’ het evenwicht trachten te herstellen als de ergste nood gelenigd is door jou, de Grote Helper, en hij of zij het wel weer even verder alleen kan, of als er verse troepen in aantocht zijn om hem of haar verder te helpen. Verbijsterend weinig mensen komen op het idee om dat evenwichtsherstel met een bloemetje te doen, met dankbaarheid.
    Nee, het kan gemakkelijker. Je kunt jezelf opkrikken vanuit het behoeftige niveau naar het peil van de ander, door lekker lui niet van je plek te komen, geen cadeautje te kopen, niet van niveau te veranderen door je met het moeilijke gevoel van dankbaarheid uiteen te zetten, maar de ander gewoon met de grond gelijk te maken. Eén postzegel op een rotbrief of druk op de verzendtoets is al genoeg. Dan is het niveauverschil opgeheven, zit je samen aan de grond. Zelf groter worden door de ander kleiner te maken. Net zo eenvoudig als doeltreffend.
Dichtbij dit onderwerp loert ook een adder onder het fris groen ogende gras van vrijwilligerswerk. Ook hier geldt: de Helper enerzijds en de Behoeftige die ‘dankjewel’ hoort te zeggen – of minstens hoort te denken – anderzijds. Hoe groter de nood hoe groter de H van Helper.
Als helper, als vrijwilliger kan het zijn dat je denkt, of dat je je er zelfs op beroemt, dat je je krachten onbaatzuchtig aan de ander schenkt (en dat zal in een  aantal gevallen ook zo zijn) terwijl je eigenlijk onderhuids en onbewust je eigen ego aan het voeden bent. Vooral daar waar er leegte is, onverwerkt verdriet, vroege trauma’s, als je dus behoeftigheid in je eigen schaduw draagt, dreigt eigenbehoeftebevrediging via sociale beroepen, maar vooral binnen vrijwilligerswerk en naastenliefde. En in dat geval ben je bezig met nemen in plaats van geven.
Die vele vrijwilligers die noodzakelijk en schitterend werk doen terwijl ‘de ene hand niet weet wat de andere doet’ niet te na gekomen. En ook die andere vrijwilligers niet…
Ik heb in de rouwzorg de mooiste dingen gezien.
Maar ook wantoestanden rond vrijwilligers die al hun – op zich legitieme – behoeftes aan erkenning, warmte, ‘iemand zijn’ peurden uit de dankbaarheid en het vertrouwen van stervende mensen en hun families.
Ook zie je tsunami’s van opgedrongen troost richting stervenden en nabestaanden golven, zelfs naar daar waar geen troost gevraagd of geboden is.
Ik zal nooit de krantenfoto vergeten waarop een moeder innig en rustig bij het kistje van haar  vermoorde kind zat te waken. Ik heb er lang naar gekeken. Die blik van de moeder blijft me bij, al vele jaren.
Maar waarom de foto ook bij me insloeg, was om de vrijwilligster die op haar hurken op de vloer aan de voeten van de moeder zat, haar armen op de knieën van de moeder  gesteund en het gezicht naar haar opgeheven. Een gezicht dat vertrokken was van smart en behoefte aan aandacht voor wat ze kennelijk met armen vol te schenken had. De rouwende moeder kon er zo te zien op dat moment wel buiten.
Onder de foto stond vermeld dat de moeder werd ‘bijgestaan’ door die en die van de vereniging zus en zo. Zulke beelden geven rouwbegeleiders een slechte naam.   
Toen dezelfde moeder jaren later eens in een interview gevraagd werd naar waar ze mee bezig was geweest, hoe ze in godsnaam zo sereen had kunnen blijven in die gruwelijke omstandigheden, zei ze: “Simpel. Het was de mooiste dag van een verschrikkelijk jaar,” – het jaar waarin haar dochtertje vermist werd – “Ik dacht maar aan één enkel ding en daarop concentreerde ik me zonder ophouden, namelijk op het weten dat mijn kind nu daar is waar niemand het meer kwaad kan doen.”
Liefde dus, pure liefde, díe had haar beschermd. Daar had ze – als ik op de foto mag afgaan – op dat moment duidelijk geen naar bevestiging hengelende, over alle grenzen van menselijk fatsoen heen gaande vrijwilligster bij nodig.
Er is de macht van de vrijwilliger enerzijds; het zich onderhuids meer en beter voelen dan de ander, of het zich beter voelen in zijn vel omdat de ander er nog miserabeler aan toe is dan hij; of de ander werkelijk kunnen helpen. Of een combinatie van de drie.

En er zijn de klappen die de Helper te incasseren kan krijgen anderzijds, de trappen in zijn rug als hij uitgediend heeft als hulp en hij vervolgens in snel tempo op mag rotten. Maar … je vijand is je vriend. Hij leert je via de harde weg die dingen waar je de grootste weerstand tegen hebt, anders had je het al wel eens aangenomen van een goedbedoelende kennis of van je spiegel. Hoe blijf je als hulpverlener uit de valkuilen van de onrechtmatige macht en van de even ongeoorloofde teleurstelling? Eén truc is om van tevoren in te schatten in hoeverre je weer in de situatie aan het verzeilen bent van ‘de helper en de geholpene’. Is dat het geval en herken je het tijdig, dan kun je nog hard wegrennen. Maar je kunt, als helpen jouw aard is, ook op post blijven en bewust incalculeren dat diegene die jij in mindere of meerdere mate afhankelijk van jou maakt door je hulp, jou na kortere of langere tijd de onafhankelijkheidsoorlog kan verklaren. Dan doet het bij lange na niet zo’n pijn, dat mes dat in je rug gestoken wordt en nogeens rondgedraaid. Wat zeg ik, je voelt het niet eens. Er is geen mes, er is geen rug, er is geen hand die het mes ernaartoe leidt, er is alleen het feit dat iemand geholpen werd en iemand anders (jij) dat heeft mogen doen. Of ga ik nu te snel? Zal wel, ik heb er zelf jaren, verbijsterd en diep aangeslagen door sommige situaties, over nagedacht. En ik probeer te leren van dit leven.

Aanraking

 http://www.zita.be/lifestyle/4047129_.html

op op 21/01/16 publiceert Zita:
Schattig! Premature tweeling
reikt elkaar de hand
(video onderaan dit bericht)

Een filmpje op Zita gaat viraal; premature broertjes die tijdens het zogenaamde kangaroeën op hun vaders borst elkaars handjes vasthouden. Dat herinnerde me aan een krantenfoto van lang geleden. Ik heb hem op internet gezocht en gevonden. Maar dat komt straks.
 
Nog langer geleden had ik, het was een paar maanden na de dood van mijn moeder, in familiekring akelig nieuws te melden; het hartje van het eerste kleinkindje klopte niet meer. Ik was nog wel zwanger, maar zou het kind verliezen. Ik kreeg het echter nietgezegd. Ik kreeg zelfs letterlijk mijn lippen niet van elkaar, was helemaal versteend. Iemand had op een gegeven moment iets in de gaten en nam mijn hand vast. Op datzelfde moment kwam het verhaal er zomaar uit. Soepel, met emotie. Niet dat de familie zat te wachten op een tweede dreun binnen zes weken, niet dat alles toen goed kwam, niet dat ik minder bedroefd was, maar de blokkade die mij versteend had was opgeheven door die ene kleine fysieke handreiking. Ik maak er vandaag de dag nog, of liever gezegd opnieuw gebruik van in mijn praktijk, maar meestal meer gestructureerd via emotional freedom technics (EFT). Zo heet het, maar eigenlijk gebruik ik het meer als een toegang tot veilige, afgebakende fysieke troost.    
Als we worden getroost, is dat meestal door zachte woorden en een arm om onze schouder of een schouder die ons geboden wordt om op uit te huilen. Een kind wordt zelfs op schoot genomen, full bodycontact.
Bij experimenten met een jong resusaapje waar men twee surrogaatmoeders voor had gebouwd van hetzelfde model – een van gaas waar een ‘tepel’ op was gemonteerd waar melk uit kwam als het aapje zoog en één van zachte materialen waar echter geen tepel en geen voeding aan verbonden waren – bleek het aapje bij stress zijn heil bij de ‘moeder’ te zoeken die prettig aanvoelde. Het zocht zijn heil niet bij de voedselbron. Aanraking ging voor voeding.     
In een derde wereldland, ik weet tot mijn schaamte niet meer welk, waren onder meer de toestanden in overbevolkte, onvoldoende  hygiënische couveuses, waar baby’s met hun drie, vier, vijven in de breedte neergelegd werden, dermate desastreus dat het sterftecijfer bij premature kindjes zo hoog lag dat men een experiment aan durfde te gaan wat nog nooit eerder was gedaan bij mensen; er viel toch nauwelijks iets te verliezen. De prematuurtjes – en vergis u niet, daar waren kruimeltjes bij van veel minder dan een kilo – werden permanent op de moederborst gebonden, met hun mondjes rond de tepel. Ik heb er beelden van gezien: net kleine aapjes die zich aan hun mama-apen vastklemden. De moeders gingen naar huis, zetten hun gewone, vaak harde werk voort, verschoven hun piepkleine baby’tjes af en toe naar de andere borst en verschoonden het voorzichtig. Het overlevingscijfer schoot zo omhoog dat er een indrukwekkende documentaire van gemaakt werd en de conclusies ook hier in het Westen zijn  doorgedrongen.  Ik moet er wel bij vermelden dat de moedermelk in geval van premature geboorte perfect aan de specifieke noden van deze baby’s blijkt te voldoen.
Maar toch, raak je kinderen aan, het hoeft allemaal niet steriel te zijn, het hoeft niet doodstil te zijn, er hoeft niet voorzichtig bewogen te worden, er mag leven in de brouwerij zijn, als er maar hartenklop is, aanraking, huid tegen huid. Dàt nodigt uit tot leven.

Om op mijn inleiding terug te komen; in de eerste week van hun leven lagen premature tweelingmeisjes van elk ongeveer een kilo ieder in hun eigen couveuse aan geavanceerde apperatuur. Hier was er duidelijk geen sprake van een derdewereldland. Maar toch zou één van de twee het hoogstwaarschijnlijk niet halen. Een verpleegster met veel gevoel voor de trieste situatie ging tegen de regels van het ziekenhuis in en legde het stervende, al onderkoelde kindje ten afscheid bij haar tweelingzusje; samen in één couveuse. Toen ze weer vertrouwd tegen elkaar aan lagen, zoals ze zo lang gewend waren geweest in hun moeders buik, legde het sterke meisje uit eigen beweging een arm om haar zwakke zusje heen. De hartslag van het zwakke meisje stabiliseerde zich en haar temperatuur klom naar een gezonde hoogte. Ze heeft het overleefd. Beide meisjes trouwens. Ze zijn inmiddels achttien.
Kijk naar hun foto hieronder en laat u raken.

Ze oogsten soms wat ze zaaiden

ZE OOGSTEN SOMS
Heel veel oudjes hebben weer eens eenzaam en alleen gezeten tijdens de voorbije feestdagen. Jonkies trouwens ook. En alle soorten en maten ertussenin. De iets meer bemiddelden onder hen konden zich eventueel nog een plekje aan een feestelijke dis in een restaurant veroorloven, waar het welbehagen uit veel te dure flessen werd geschonken. Maar anderen zaten thuis.

Wat is er aan de hand met die bejaarden die zich in hun piere eentje aan hun teeveetje  door de feestdagen heen hebben gezapt? Hoe komt het dat zij zo alleen waren? Hebben zij geen kinderen? Of hebben hun kinderen soms geen hart? Wonen ze ver weg in het buitenland en konden ze niet komen? Hadden ze geen geld voor de reis of zijn ze slecht ter been? Is er ruzie met de schoonkinderen? Zijn alle vrienden om hen heen reeds gestorven? Alles is mogelijk.
Hoe het ook zij, zo’n eenzame Kerst is een zielige vertoning. Waarom moet oud worden soms zo donker, eenzaam en weerloos zijn? Wat doen kinderen hun ouders toch allemaal aan?

Er wordt bij deze vragen echter weleens iets uit het oog verloren, namelijk dat de beverige slachtoffers van vandaag niet altijd beverig geweest zijn, 
en soms ooit zelf hun slachtoffers strak in de hand hadden; hun kinderen die voor hén beefden. Hun kinderen waarvoor ze geen tijd hadden of die ze niet begrepen of die ze, als ze verdriet hadden, straften in plaats van hen te troosten. Hun kinderen die geen antwoord op hun vragen kregen, geen appeltje voor de dorst als ze eens in nood waren, geen aai over hun bol als ze het goed hadden gedaan. Kinderen van wie veel te veel verwacht werd, die de dromen van hun ouders die niet de hunne waren, waar moesten maken of in wie juist geen enkel vertrouwen werd gesteld. Kinderen die verscheurd werden binnen vechtscheidingen. Kinderen waarvan de partners  niet geaccepteerd werden, de opvoeding bekritiseerd, aan wie studies opgedrongen werden of ontzegd. Kinderen die dienden als visitekaartjes van hun ouders: die steeds hun ouders moesten bevestigen dat ze goede ouders waren. Kijk ons eens opvoeden.

Er zijn ook kinderen wiens ouders hen vastbonden in een wasmand en in de donkere kelder zetten als straf, of onder de koude douche; kinderen die altijd op straat zwierven en nooit binnen mochten komen omdat hun moeder smetvrees had en hen om ze met hun vuile voeten van de vloer te houden van drie hoog hun in aluminiumfolie verpakte lunchpakketjes door het raam naar beneden smeet; kinderen die met soldeerbouten, sigarettenpeuken en meer onbevattelijke dingen bewerkt zijn en die wormen te eten kregen; kinderen die onnodig ondervoed en onderkoeld zijn, die geslagen, gepest en uitgebuit werden door hun ouders, en verkracht.(*)

Ze zien er doorgaans heel gewoon uit, ik heb ze bijna dagelijks in mijn praktijk en ik hoor de meest ontzettende dingen. Kijk uit, ook hún ouders zitten meestal als vermoorde onschuld, verbijsterd door wat het lot hen in de vorm van ondankbaar nageslacht heeft aangedaan, te schuddebollen in hun verzorgingsflat.  Ook zij zien er heel gewoontjes uit. En de verpleging begrijpt maar niet waar het bezoek blijft tijdens de donkere dagen.

Toch zetten heel wat van de mishandelde en emotioneel & fysiek verwaarloosde kinderen hun beste beentje voor tijdens  de rituele momenten, al is het maar om alsnog iets van ouderlijke lof binnen te halen. Al komt die vermoedelijk niet meer. Anderen leggen de kwetsbare of zelfs slachtofferpositie van hun ouders naast zich neer en laten hen zitten op de blaren die ze zelf opliepen, laten hen oogsten wat ze zaaiden, namelijk eenzame eindejaarsfeesten.

Moet er in de naam van de Vrede met de hand over het hart gestreken worden? Bevestigen de mishandelde  kinderen hun positie als weerloos kind wanneer ze ondanks alles hun ouders blijven dienen? Of zijn ze juist sterk als ze uit vrije wil zorg voor de zorgelozen opnemen? Ontnemen ze hun ouders een belangrijk leermoment als ze de schijn hoog houden en hen niet confronteren met de gevolgen van wat ze deden?  Evolueren ze als ze uiteindelijk vergeven en vergeten?

Onmogelijk om voor een ander te bepalen. Ik heb er wel gedachten over, maar geen sluitend antwoord op. Zeker is, dat onschuldig ogende, beverige ouden van dagen niet altijd zijn wat ze lijken. En Kerstfeestjes evenmin.      
 


(*) Al deze voorbeelden komen, al lijken ze soms vergezocht, stuk voor stuk uit mijn praktijk.

 

Voor als ik niet meer kan…

 VOOR ALS IK NIET MEER KAN 2Ze houdt van kinderen, dat heeft ze me verteld en ze heeft het bewezen ook; door als gediagnosticeerd borderliner af te zien  van het krijgen ervan. En ook nog op andere manieren houdt ze rekening met het kleine volkje. “Sedert een paar weken,” zei ze me onlangs, “loop ik weer naar flats te kijken. Naar de hoogte ervan en naar de plek waar ik neer zou komen en of daar geen kinderen spelen. En dat terwijl ik me een jaar zó rustig heb gevoeld.”
 
Een cliënt aan het woord. Haar jeugd zonder honk; op geen van de vele verre plekken waar ze woonde met haar ouders. Ouders die haar met hun voorbeeld deden toegroeien naar haar latere besluit om zelf geen kinderen te krijgen. Kind-zijn kon je een mens niet aandoen,  niet op de manier waarop zij kind moest zijn. Ze heeft geen broers of zussen, geen ooms en tantes, geen ouders meer en geen man. Het voorbeeld van haar ouders was ook de voeding van haar angst om zich blijvend te verbinden. Vriendinnen haakten af door de vele verhuizingen, haar psychiatrische opnames, haar nood, haar eenzaamheid. Niet aantrekkelijk voor de lol consumerende medemens!
 
Maar toch, een mooie vrouw, een vriendelijke vrouw, een lieve vrouw.  Intelligent en heel vatbaar voor humor. Eeuwig in de kou, of in de verkeerde handen. Eenzaamheid is, ook bij haar, echt niet altijd zelf gekozen en is een wrede straf voor iets wat ze niet gedaan heeft. Ze zou het althans niet weten.
 
De afgelopen jaren was ik getuige van haar dagelijkse strijd om de moed bij elkaar te rapen om door te blijven ademen; om steeds weer de enorme krachten te mobiliseren die nodig zijn om haar levensangsten zover te bedwingen dat ze haar niet volkomen lamleggen – soms heeft ze gewoon drie dagen geen eten omdat ze de deur niet uit durft; om niet op de eerste de beste torenflat waar geen kinderen onder spelen, te klimmen en de sprong richting verlossing van de pijn te wagen.
 
“Het mag niet, het mag niet, het mag niet….” Van wie niet? Wie bepaalt dat? Wie weet dat?
 
Ik in elk geval niet. Gesprekken met haar over een eventueel zelf gekozen einde aan dit al veertig jaar durend uitzichtloze geestelijke lijden worden dan ook allerminst door mij begeleid met het vermanende vingertje. En juist dat heeft haar een zekere mate van rust gebracht vanaf de allereerste keer dat ze het (spijtig genoeg taboe)-onderwerp durfde aan te snijden  en geen oordelen over zich heen kreeg. De rust werd nog wat dieper toen ze eenmaal haar papieren  voor haar euthanasie in orde had; er is een uitweg voorzien voor als ik écht niet meer kan. Dat besef deed haar lichter ademen, maakte haar vrolijker, minder bang en –verdomd nog aan toe- vechtlustiger om vol te blijven houden!
 
Bekend is dat bij patiënten aan wie een pijnstiller is beloofd, of die ervan verzekerd zijn dat ze zolang ze pijn hebben niet alleen gelaten worden, de pijndrempel aanzienlijk hoger komt te liggen. Ze kunnen met andere woorden veel meer pijn aan als er verlossing of verlichting in zicht is en hun pijn dus als probleem erkend.
En juist dàt is een aspect van de grote genade die wettelijke erkenning van de gelijkheid in legitimiteit en ondraaglijkheid van zowel uitzichtloos geestelijk lijden als uitzichtloze lichamelijke pijn is.
 
Als een jonge vrouw op de teevee verklaart dat ze twee dagen voor haar (wegens ondraaglijk en uitzichtloos geestelijk lijden) toegestane euthanasie tot bezinning kwam en besloten heeft om alsnog voor het leven te gaan, dan vermoed ik dat dit besluit heeft kunnen ontkiemen en groeien in de bedding van de mentale, relatieve rust na de toestemming voor euthanasie. De kans is, naar mijn ervaring en kennis als psychotherapeut en rouwtherapeut, niet gering dat ze vandaag nog leeft dankzijdie toestemming, en niet ondanks..
 
Ik heb meerdere mensen gekend die hun euthanasiepapieren in orde kregen en er daarna nooit meer naar getaald hebben tot aan hun natuurlijke dood[1]; ze hadden namelijk rust. Het weten dat er een uitweg was, bleek voldoende steun te geven om de hele weg te gaan. Er was een man bij met ALS[2], twee vrouwen met MS[3], twee vrouwen met CVS[4], een oudere vrouw met een simpele verhuisdepressie (…), een vrouw die maar niet over een zeer traumatiserende verkrachting heen kwam en een man die het faillissement van zijn familiebedrijf als het einde van zijn leven beschouwde.   
 
Dat is ook een kracht van het mogen nemen van een beslissing. Als die je tenminste niet uit handen wordt genomen bij de wet. Als je een moeilijke keuze moet maken tussen meerdere zaken, helpt het vaak om innerlijk gewoon voor één ervan te kiezen. Daarna voel je vaak pas of deze keuze echt bij je hoorde of niet en kun je altijd nog erop terugkomen of doorgaan.
 
Aanhoudende, of steeds weerkerende psychische pijn is isolerend, afmattend en vooral zeer beangstigend. Het besluipt je, je hebt er veel minder controle over dan je zou willen en je voelt je mede daardoor voortdurend schuldig dat het je maar niet lukt om te leven ‘zoals iedereen’ ondanks alle goede raad van buitenaf (“Jij moet gewóón …” en dan komt het).
 
Natuurlijk heb ik net als de meesten onder ons aan den lijve ervaren wat angst, pijn, ziekte, zorg, verlies en verdriet zijn, maar sedert ik op de bodem van een zware burn-out maandenlang in een angststoornis ronddoolde, heb ik een nieuwe definitie van het begrip hel ontdekt. Dat aan mensen die dit soort martelingen jarenlang en zonder uitzicht op verbetering de mogelijkheid tot een waardige uitweg bij wet geblokkeerd wordt, vind ik niet meer van deze tijd. Een tijd waarin baby’s nog steeds tot zeven, ZEVEN, maanden geaborteerd kunnen worden omdat de moeder of de beide ouders de komst van het kind niet wensen (wegens uitzichtloos fysiek en/of mentaal lijden van ouders en/of kind wellicht).
 
Ik betreur het ten diepste dat de getuigenis van een jonge vrouw die op het laatste moment alsnog voor het leven koos, door de kromme redenatie dat het recht op euthanasie bij uitzichtloos geestelijk lijden dus weer afgeschaft moet worden, voor vele anderen zal betekenen dat ze weer op de trieste zoektocht moeten gaan naar balken, deurknoppen en verwarmingsbuizen om zich aan op te knopen, gasovens om hun hoofden in te steken, onbetrouwbare medicijnencombinaties om in te nemen, scheermesjes om hun polsen mee over te snijden in een bad vol heet water, bouwputten om in te springen, torenflats om af te springen, treinen om onder te springen, water om vanaf een brug in te springen, een woestijn om in te roepen. De ultieme eenzaamheid tot op het bittere einde.
 
En wat met de nabestaanden?
 
 
 
 
 
(*) In Uitweg, beschrijven Boudewijn Chabot en Stella Braam uitvoerig drie zelfeuthanasiemethodes.
 


[1] Degenen die vandaag nog in leven zijn, zijn op andere paden geraakt en maken het redelijk tot goed
[2] ALS: Amyotrofe Laterale Sclerose, motorneuronziekte
[3] MS: Multiple sclerose
[4] CVS: Chronisch Vermoeidheid Syndroom

Als de enige echte troost gestorven is

Volgend stukje verscheen als artikel waarin ik gevraagd was over ‘loslaten’ te schrijven in het EKR (Elizabeth Kübler-Ross) – tijdschrift.

ALS DE ENIGE ECHTE TROOSTAls iemand sterft, staan omstanders van de nabestaanden veelal met lege handen en een mond vol tanden. De reden daarvoor valt niet ver te zoeken. Mensen zijn geneigd problemen op te lossen, aan te pakken, schade te herstellen. Maar hoe doe je dat met het probleem DOOD?

Mensen willen ook graag troosten, maar in dit geval is de enige echte troost gestorven.  
We komen dan met al onze goede bedoelingen in een mistig gebied terecht waar botsingen tussen treurenden en troostenden bijna onvermijdelijk blijken. Je kunt de gestorvene niet voor je vrienden, je vader, je zus terughalen; daar ben je je akelig van bewust. Je kunt ‘er zijn’, een luisterend oor bieden (liefst jaren- en jarenlang), ovenschotels afleveren (niet steeds macaroni met ham en kaas graag); je kunt ‘mee de leegte in stappen’. Maar wat is dat precies? Je kunt de rouwsluier van stilte die op den duur om een nabestaande heen valt respecteren, maar meer in onze aard ligt het, en gemakkelijker is het ook, om stiltes op te vullen.
Dan borrelen als vanzelf uit onze onmacht de zinnetjes omhoog waar we misschien zelf wel van schrikken als ze eenmaal zijn uitgesproken: “Hij zou niet gewild hebben dat je zo lang om hem treurde.” – alsof de weduwe haar eigen man niet beter kende dan de eerste de beste buurman – , of : “Je moet vooruit kijken, niet achterom,” maar achteromkijken levert onder meer dierbare herinneringen op en van vooruit kijken word je depressief.
“Jullie zijn jong en gezond, je kunt nog andere kindjes krijgen” is ook zo’n voltreffer. Evenals “Kijk naar wat je wel hebt en niet naar wat er niet meer is.”
“Je moet het een plekje geven” is een uitdrukking die ik zelf nooit helemaal begrepen heb. De vader van een overleden zoontje vertelde me onlangs dat hij er ook niet goed raad mee wist, er een beetje  boos van werd zelfs: “Mijn zoon zit in elke vezel van mijn lijf en heeft het beste van mij meegenomen. Is dat soms de plek die ze bedoelen?”
En dan de ultieme bemerking, die erg in is: “Je moet loslaten!” Nog afgezien van de contradictie in de zin zelf vraag je je af: hoe moet dat dan, loslaten? Wat ís dat? En waarom móet het?
Over loslaten, ‘go with the flow’, ‘in het NU’ leven en zo meer is heel wat geschreven en gesproken waar ik mij persoonlijk goeddeels in kan vinden, maar waar het in dit artikel niet over gaat.
Want er is een veel eenvoudiger vorm te bedenken voor loslaten en daar wil ik het wél over hebben: je verlorene en de rouw om hem/haar niet als exclusief van jezelf beschouwen, maar delen. Delen met de andere nabestaanden die er per definitie zijn. Logisch, denkt u nu misschien.
Ik ontvang in mijn praktijk heel wat volwassenen die als kind nooit meer een woord hoorden of soms zelfs mochten zeggen over hun overleden ouder omdat de overgebleven ouder het niet aankon.
Hoe ongelooflijk het ook klinkt, er zijn ontelbare gezinnen waarin de naam van een geliefd overleden gezinslid decennia en soms levenslang niet meer uitgesproken wordt.
    Een vader trekt zich voorgoed in zijn studeerkamer terug met zijn onmetelijke verlies terwijl de kinderen het moeten zien te redden zonder hem én hun moeder.
    Een jonge weduwe ligt wekenlang gebroken in bed na de begrafenis van haar man, terwijl haar beste vriendin zo goed en zo kwaad als ze kan de ontredderde kinderen opvangt. “Mama heeft hoofdpijn”, maar kleine kinderen zijn wel klein maar daarom nog niet dom; ze voelen dat er iets grondig is misgelopen met hun mama en hun leven en worden alleen maar angstiger van halve waarheden. De kans is bovendien groot dat ze zo de verantwoordelijkheid voor hun moeders verdriet op zich gaan nemen, want dat doen kinderen bij gebrek aan transparantie. In zulke gevallen gaan ze vaak in plaats van verzorgd te worden zelf de ouder verzorgen.*
    Een vader en een moeder hebben hun leven lang gezwegen over en stilletjes getreurd om de wiegendood van hun eerste zoontje. Ze wilden er ook hun volgende kindjes niet mee belasten. Het tweede (en laatste) kind, een meisje, is opgegroeid onder een stolp van onuitgesproken rouw die ze niet heeft begrepen maar die haar wel mede heeft gevormd. Er mocht kennelijk thuis iets absoluut niet aangeraakt worden, maar wàt dan? Dat wist ze niet en daarom liep ze op haar tenen door haar hele jeugd. Tot op de avond dat ze thuis vertelt dat ze zwanger is en haar ouders haar vragen om het kind naar de haar onbekende ‘oudere’ broer te vernoemen. Pas op dat moment kan de jonge vouw de donkere schaduw die over haar jeugd hing bevatten en een begin maken met het bewerken en verwerken van de informatie die haar onthouden was.
    Ik heb ook eens van een vriendin gehoord dat haar vader haar sotto voce had verteld dat ‘moeder heel lang was gaan slapen in het ziekenhuis’. De arme man probeerde zijn dochter te beschermen en hoopte dat een kind van tien op de lange duur de moeder wel zou vergeten. (Bovendien gaf hij de rest van zijn leven blijk van een grote behoefte om met haar beeltenis en zijn herinneringen aan haar alleen te zijn.) Weken lang ‘sliep’ mama al, toen ze op straat van een bijna vreemd meisje zomaar een hand vol knikkers kreeg: “Omdat je moeder dood is.”
Ik heb twee oma’s die jong gestorven zijn en die ik dus nooit heb gekend. Mijn ouders hielden allebei veel van hun moeders en als wij kinderen ernaar vroegen, kwamen met graagte en af en toe ontroering de verhalen over ‘vroeger’. Ik heb van beide oma’s een grote foto, hou van hen voor zover dat kan en heb in elk geval heel veel aan hen gehad als bron van inspirerende, grappige, wijze, warme en soms droevige verhalen over buitengewone (want eigen moeders zijn dat vaak), gewone vrouwen waarvan we telkens weer verzekerd werden door onze ouders dat ze oneindig van ons en ons opgroeien genoten zouden hebben. Wat een stimulans!
Over mijn eveneens heel jong overleden moeder hebben bij ons thuis vele jarenlang de monden niet stil gestaan. De liefde waarmee dat onder andere gepaard ging, maakt dat ik me werkelijk niet kan voorstellen dat ze daar aan de eventuele ‘andere kant’ last van kan hebben gehad en wij hadden dat al zeer zeker niet. Ik schrijf dit met opzet zo omdat tegenwoordig het ‘lastig vallen van de vertrokken ziel’ vaker en vaker een stok achter de deur is voor mensen die volgens hun omgeving of hun zelf opgelegde normen niet snel genoeg los kunnen laten.
Loslaten, afgeven dus. Aan wat, aan wie? Aan het Grote Zwarte Niets, aan God, aan Hierboven, Gene Zijde, het Hiernamaals? Weet iemand het werkelijk?
Laat iedereen zijn eigen weg hierin volgen, zou ik zeggen, maar vergeet niet dat loslaten ook kan betekenen: elkaar de gestorvene gunnen. De exclusiviteit afgeven, je rouwende ego wat beteugelen. Loslaten kan betekenen: samen vasthouden.
Ter illustratie kunt u het verhaaltje ‘Haar grote cadeau’ uit Ze zeggen dat het overgaat **
hieronder lezen.
*   parentificatie
** Ze zeggen dat het overgaat, Witsand Uitgevers, 2009, Johan Maes en Evamaria Jansen
Haar grote cadeau
Als hij na het verhaaltje en zijn mama’s nachtzoen veilig ingeduffeld in het donker onder zijn dekens lag, dan wist hij zich stevig ingebed in liefde, ook die van zijn papa.
’s Ochtends aan tafel, achter zijn glas sinaasappelsap en zijn bord cornflakes met veel koude melk en heel veel suiker, was hij er fier op dat zijn papa en hij exact hetzelfde zoete lievelingsontbijt hadden.
Omgekeerd wist hij, toen hij voor het eerst naar het kleuterschooltje ging, dat zijn vader apetrots op hém was.
Als hij eens van zijn fietsje viel, gaf mama op elke pijnlijke knie een dikke kus: “Voilà, ééntje van mama en voilà, ook ééntje van papa!” en zijn traantjes waren snel gedroogd.
Bij voetbalwedstrijden hoefde hij niet eens  te kijken; hij wist zijn vader onzichtbaar tussen de andere ouders op de tribune. Dat gaf hem vleugels.
Toen hij op kamers ging kreeg hij het dierbare leren jasje van zijn vader mee en op de dag van zijn afstuderen diens gouden horloge.
Als volwassene keek hij soms met een scheve grijns naar beneden, waar zijn voeten vrolijk waren uitgedijd tot maatje 46, de buitenboord schoenmaat van zijn vader.
Dat hij fysiek sterk naar zijn vader aardde zag hij ook als hij in diens oude scheerspiegel keek, die hij gekregen had op zijn vijftiende verjaardag. Hij zag elke morgen als hij zich schoor meer en meer zijn vaders vertrouwde trekken in zijn eigen gezicht terug. Dat gaf hem een warm gevoel.
Toen hij voor het eerst met zijn verloofde thuis kwam stelde hij haar, nadat ze zijn moeder hadden omhelsd, plechtig aan zijn vader voor, bij de open haard, daar waar de  familieportretten stonden. Ze kregen zijn eeuwige glimlach als zegen en waren zó gelukkig.
Toen hij jaren later bij het slapen gaan op de rand van zijn dochters bedje zat en op haar vraag weer eens  vertelde over ‘vroeger’, van ‘toen papa klein was’ en van opa en van oma, ontdekte ze plots bijdehand: “Hoe weet jij dat eigenlijk allemaal? Jouw papa was toch al lang dood toen jij werd geboren?”
Hij moest werkelijk even denken. “Oma,” zei hij toen, “ik heb het allemaal van oma gehoord…en weet je wat zo gek is? Ik heb daardoor altijd het gevoel gehad dat ik echt een papa had.”